1 Waar gaat Kirsten naar toe?
Waar is Kirsten?
2 Wat vraagt Kirsten aan de buschauffeur?
3 Kan ik naar de Evenementenhal lopen? Of kan/ zal ik beter met de tram gaan?
Kan Kirsten naar de Evenementenhal lopen of moet zij de tram nemen?
4 Welke lijn neemt Kirsten naar de Evenementenhal?
Welke tram rijdt naar de Evenementenhal?
Welke tramlijn zal ik naar de Evenementenhal nemen?
5 Waar is de wandelbeurs?
6 Wat voor instructies geeft de portier?
Wat heeft de portier haar gegeven?
7 Waar zijn de toiletten?