Nederlands, woordenschat

1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsPraktijkonderwijsLeerjaar 4

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 25 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Video

Ontcijfer het woord of zin:

21, 9, 20, 2, 18, 5, 9, 4, 5, 14

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

uitbreiden
uitbreiden werkw.
uit·brei·den
 breidde uit (verl.tijd enkelv.)
heeft uitgebreid (volt.deelw.)

meer of groter maken
Voorbeelden: `het interne geheugen van de computer uitbreiden`,
`De crisis breidt zich uit.

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Alternatief voor "de aanleiding"
motief, grond, gelegenheid, oorzaak, reden, drijfveer, beweegreden.

Slide 8 - Tekstslide

woordenschrift
  • Schrijf het woord op
  • Schrijf de betekenis op
  • Maak minimaal 5 zinnen met "de aanleiding".  

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Een alternatief: het ligt eraan
Het ligt aan het weer.

Het ligt eraan of de printer vandaag werkt.

Het ligt eraan hoe vaak je fietst.

Het ligt eraan van welke muziek je houdt.

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Video

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

zonder rijbewijs heftruck rijden
A
geschikt
B
ongeschikt

Slide 15 - Quizvraag

een paraplu als het regent
A
geschikt
B
ongeschikt

Slide 16 - Quizvraag

een 16+ film laten zien aan kinderen onder de 12 jaar
A
geschikt
B
ongeschikt

Slide 17 - Quizvraag

Slide 18 - Video

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Negatief voor jou?

Slide 23 - Woordweb

Ben jij negatief? Of het tegenovergestelde?

Waarom?

Slide 24 - Tekstslide

woordenschrift
  • Schrijf het woord op
  • Schrijf de betekenis op
  • Maak minimaal 5 zinnen met "negatief".  

Slide 25 - Tekstslide