leesvaardigheid vragen

leesvaardigheid vragen
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

leesvaardigheid vragen

Slide 1 - Tekstslide

Waar of niet waar?
Leesvaardigheid is erfelijk.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 2 - Quizvraag

Waaraan draagt goede leesvaardigheid bij?
A
aan intelligentie en succesvolle studie
B
succesvolle schoolcarrière en studie
C
aan intelligentie en succesvolle carieres
D
aan intelligentie en succesvolle studie

Slide 3 - Quizvraag

Ben je al begonnen met leren voor de toets leesvaardigheid?
A
Ja
B
nee

Slide 4 - Quizvraag

Wat was het doel van de presentatie die we gaven aan het begin van het jaar over onze klasgenoten?
A
informeren
B
activeren
C
amuseren
D
overtuigen

Slide 5 - Quizvraag

Welk van deze landen hoort nog steeds bij het koninkrijk der Nederlanden?
A
Suriname
B
Indonesië
C
Sint Maarten
D
Nieuw Zeeland

Slide 6 - Quizvraag

Op welke manier moet je lezen om de hoofdgedachte te bepalen?
A
oriënterend
B
globaal
C
zoekend
D
precies

Slide 7 - Quizvraag

Voor hoeveel is Frenkie de jong van Ajax naar Fc Barcelona ge gaan?
A
95 miljoen
B
45 miljoen
C
80 miljoen
D
90 miljoen

Slide 8 - Quizvraag

Een nieuwsbericht is altijd een informatieve tekst
A
Ja
B
nee

Slide 9 - Quizvraag

Hoe lees je als je wilt weten wat het onderwerp van de tekst is?
A
oriënterend
B
globaal
C
zoekend
D
precies

Slide 10 - Quizvraag

.Wat is het tekstdoel van een betoog?
A
activeren
B
informeren
C
overtuigen
D
amuseren

Slide 11 - Quizvraag

Wat is de bedoeling van de inleiding?
De inleiding is bedoeld om
A
de mening van de schrijver duidelijk te maken
B
een aantal deskundigen te introduceren
C
een uitleg te geven over de opbouw van de tekst
D
het onderwerp van de tekst aan te kondigen

Slide 12 - Quizvraag

Wat kan je vinden in de inleiding?
A
Een conclusie
B
Een anekdote
C
De hoofdgedachte

Slide 13 - Quizvraag

Wat is geen synoniem:
A
Praten - spreken
B
Vriend - maat
C
Fiets - rijwiel
D
Boos - kwaad

Slide 14 - Quizvraag

Wat is géén doel van
het slot van een tekst?
A
het belangrijkste herhalen
B
naar de toekomst kijken
C
over een nieuw deelonderwerp beginnen
D
een conclusie trekken

Slide 15 - Quizvraag

Wat voor auto heeft Spongebob in de film?
A
auto van een banaan
B
auto van een spons
C
auto van een kwal
D
auto van een burger

Slide 16 - Quizvraag

Wat is de uitslag van Nederland- Kroatië?
A
1-2
B
2-3
C
6-3
D
2-4

Slide 17 - Quizvraag

Wat zijn deelonderwerpen?
A
zelfde als tussenkopjes
B
een onderdeel van het tekstgeraamte
C
onderwerpen van verschillende teksten
D
sub-onderwerpen verdeeld per alinea

Slide 18 - Quizvraag

Wat zijn deelonderwerpen?
A
Dat zijn alle alinea's uit een tekst
B
Dat zijn verschillende delen van een onderwerp die worden besproken
C
Dat zijn de tussenkopjes/deeltitels in een tekst
D
Dat is de inleiding, middenstuk en het slot

Slide 19 - Quizvraag

Wat is een synoniem?
A
Een ander woord met een andere betekenis
B
Een ander woord met dezelfde betekenis
C
Hetzelfde woord met een andere betekenis
D
Hetzelfde woord in een andere taal

Slide 20 - Quizvraag

Wat is een homoniem voor vrolijk?
A
blij
B
gelukkig
C
verdrietig
D
moppen vertellen

Slide 21 - Quizvraag

Wie won de World Cup in 2002?
A
Brazilie
B
Duitsland
C
Nederland
D
Gibraltar

Slide 22 - Quizvraag

Welke klassen speelt heren 1van de BMHV
A
1e klasse
B
2e klasse
C
3e klasse
D
4e klasse

Slide 23 - Quizvraag

Wat is het tekstdoel van een ingezonden brief?
A
amuseren
B
overtuigen
C
informeren
D
niets

Slide 24 - Quizvraag

Welk signaalwoord geeft een tegenstellend verband aan?
A
vroeger
B
verder
C
ondanks
D
daarna

Slide 25 - Quizvraag

Is dansen een sport?
A
jazeker
B
nee joh
C
ik heb werkelijk geen idee

Slide 26 - Quizvraag

Wat is geen signaalwoord?
A
maar
B
hoewel
C
dus

Slide 27 - Quizvraag

Wat is een anekdote?
A
De reden voor de schrijver om de tekst te schrijven.
B
Een (grappig) verhaaltje in de inleiding.
C
Een beknopte samenvatting in het slot.
D
Een ander woord voor hoofdgedachte.

Slide 28 - Quizvraag

Globaal lezen is...
A
Alles doorlezen van begin tot eind
B
De titels en tussenkopjes + eerste zin van een alinea lezen
C
Op zoek gaan naar uitgebreide informatie
D
Bedenken of wat er in de tekst staat ook klopt

Slide 29 - Quizvraag

Wanneer begint de zomervakantie?
A
vandaag
B
10 mei
C
7 juli
D
8 juli

Slide 30 - Quizvraag