EVE klas 1 leesvaardigheid periode 1 theorie

Nederlands





onbekende woorden - tekstdoelen en tekstsoorten - inleiding, middenstuk, slot - stappenplan lezen en leesstrategieën 
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, k, gLeerjaar 2

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Nederlands





onbekende woorden - tekstdoelen en tekstsoorten - inleiding, middenstuk, slot - stappenplan lezen en leesstrategieën 

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welke tekstdoelen ken je al? Bij welke tekst horen ze?

Slide 2 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Hoofdgedachte en kernzin
  • Een hoofdgedachte gaat meestal om een hele tekst
  • Maar een alinea heeft ook een 'soort hoofdgedachte',  deze noemen we de kernzin
  • De kernzin is meestal de 1e, 2e of laatste zin van een alinea

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de kernzin?

Slide 4 - Open vraag

Van zwemmen in natuurwater kunt u ziek worden.
Overzicht van een aantal verbanden en hun signaalwoorden 
Tekstverband:                                                  Signaalwoord:
opsomming                                                      ook, en, bovendien              tegenstelling                                                   maar, echter, toch    
reden                                                                   want, omdat, daarom        
voorbeeld                                                          bijvoorbeeld, zoals
conclusie                                                           dus, daarom, hieruit volgt

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Signaalwoorden (uitleg) 
Tekstverband:                                                  Signaalwoord:
voorbeeld                                                           zo, zoals, bijvoorbeeld
reden/ argument                                             want, omdat, daarom
conclusie/ standpunt                                     dus, kortom, dan ook


Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Signaalwoorden
Deze signaalwoorden:

Verband
Signaalwoorden
opsomming
ten eerste, ook, bovendien, verder
tegenstelling
maar, daarentegen, toch, echter, integendeel
voorbeeld
bijvoorbeeld, een voorbeeld (hier)van is, zo, zoals,

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

'Omdat' is een signaalwoord van...

Slide 8 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

In de laatste zin van de alinea staat een signaalwoord.
Schrijf het signaalwoord op.

Slide 9 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Onbekende woorden
Synoniem zoeken - woord met ongeveer dezelfde betekenis
Omschrijving zoeken - uitleg van een onbekend woord
Voorbeeld zoeken - staat vaak tussen haakjes of komma's

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Tekstdoelen
De schrijver van een tekst wil iets bereiken met zijn tekst --> hij heeft een tekstdoel.
Er zijn verschillende tekstdoelen:
  • Informeren = informatie geven
  • Instrueren = instructie geven/ uitleggen
  • Overtuigen = mening geven
  • Activeren  = zorgen dat je iets doet
  • Amuseren = leuk

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Activeren
Tekstdoel:
Bij reclame/advertenties/flyers is het tekstdoel activeren.

De opmaak helpt de schrijver om zijn doel te bereiken.

De schrijver wil dat jij in ACTIE komt/ dat je iets gaat doen. 

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opbouw tekst

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Tekstdoelen
De schrijver van een tekst heeft altijd een doel. Dit noemen we het tekstdoel.
Het tekstdoel geeft aan wat de schrijver met zijn tekst wil bereiken.


Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Tekstdoel: informeren.
Tekstdoel: Overtuigen.
Tekstdoel: Activeren.
reclameteksten
verkiezingsteksten
nieuwsbericht
recensie van een boek
columns

Slide 15 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Tekstopbouw
Inleiding = eerste stuk/ onderwerp (grappig verhaal, voorbeeld)
Middenstuk = meeste informatie, verdeeld over alinea's (alinea herkennen: witregel, inspringen of nieuwe regel)
Slot = laatste stuk/ herhalen van de belangrijkste informatie

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


Tekstdoel?
timer
0:30

Slide 17 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Tekstdoel?

Slide 18 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Tekstdoel?

Slide 19 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies


Wat is het tekstdoel?
A
Informeren
B
Overtuigen
C
Activeren
D
Instrueren

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Wat is het tekstdoel? Het tekstdoel van een betoog is ...
A
Informeren
B
Amuseren
C
Overtuigen
D
Activeren

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Tekstdoel?
A
Informeren
B
Overtuigen
C
activeren
D
instrueren

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Tekstdoelen

Een nieuwsbericht heeft als tekstdoel:
A
Informeren
B
Overtuigen
C
Activeren

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Inleiding
kern/ middenstuk
Slot

nieuwsgierig maken

een aantal alinea’s met verbanden
een samenvatting van de tekst
Een opsomming

een advies geven
de opbouw van de tekst geven

Slide 24 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

De opbouw van de tekst 

titel

inleiding

alinea

bron

plaatje

Slide 25 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Stappenplan lezen
Stap 1: oriënterend lezen = titel, tussenkopjes, afbeelding
Wat is het onderwerp? Wat weet ik hier al van?
Stap 2: globaal lezen = indeling in inleiding, kern, slot. Eerste en laatste zin van elke alinea lezen
Stap 3: precies lezen = hele tekst lezen. Wat zijn de deelonderwerpen van elke alinea? Wat is het tekstdoel en de tekstsoort? 

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

5w+h-vragen
Wie
waren er betrokken?
Wat
is er gebeurd?
Waar
is het gebeurd?
Wanneer
gebeurde het?
Waarom
gebeurde het?
Hoe
gebeurde het?

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is jouw aanpak tijdens een toets leesvaardigheid?
A
Ik lees de tekst niet en begin meteen met de vragen.
B
Ik lees vluchtig de vragen en lees de tekst daarna grondig.
C
Ik lees de tekst eerst uitgebreid woorden Ik lees de tekst meteen grondig en maak daarna de vragen.
D
Ik lees de tekst oriënterend en start dan met de vragen.

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies