Hoofdzaken en bijzaken

Hoofdzaken en bijzaken 
vwo 3 - woensdag 13 november - hoofdstuk 3 

'Wil je me? Leer dan eerst spellen'
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Hoofdzaken en bijzaken 
vwo 3 - woensdag 13 november - hoofdstuk 3 

'Wil je me? Leer dan eerst spellen'

Slide 1 - Tekstslide

10 minuten lezen
timer
10:00

Slide 2 - Tekstslide

Vandaag
> artikel 'Wil je me? Leer dan eerst spellen'



Doelen
> Aan het einde van deze les weet je nog beter hoe je hoofdzaken van bijzaken kunt onderscheiden. 

Slide 3 - Tekstslide

Hoofd- en bijzaken
Klassikaal: Wat markeer je wel en wat niet...

Kijk/lees mee en vul eventueel aan. 

Slide 4 - Tekstslide

Wat wordt bedoeld met:
De enquête werd verspreid onder jongeren die binnen het bereik van kranten liggen en dus niet per se representatief zijn voor de hele bevolking.

Slide 5 - Open vraag

Wat betekent 'verzuchting'?
A
Heel overdreven zuchten
B
Jammerklacht
C
uitroep van angst
D
uitroep van positiviteit

Slide 6 - Quizvraag

Wat betekent 'taalpurist'?
A
Iemand die strijd tegen slordig en foutief taalgebruik
B
Iemand die onderzoek doet naar taal
C
Iemand die vindt dat taal mee moet veranderen met de gebruiker
D
Iemand die nieuwe woorden bedenkt.

Slide 7 - Quizvraag

Wat is het onderwerp van deze tekst?
(noteer het onderwerp kort/bondig)

Slide 8 - Open vraag

In alinea 10 staat dat de peiling van NRC en De Standaard verrast.
Leg uit wat er verrassend is aan de peiling. (2p)

Slide 9 - Open vraag

Wat is het schrijfdoel van deze auteur?
A
amuseren
B
overtuigen
C
opiniëren / beschouwen
D
informeren

Slide 10 - Quizvraag

Zinsverbanden / alineaverbanden en signaalwoorden 
verband
signaalwoorden 
opsomming  
ook, verder, bovendien, nog, daarnaast, en, niet alleen...maar ook, ten eerste, ten tweede, vervolgens, ten slotte 
tegenstelling
maar, daarentegen, echter, integendeel, aan de ene kant...aan de andere kant, daar staat tegenover, toch
reden
daarom, want, omdat, namelijk 

Slide 11 - Tekstslide

Welk verband geeft woordje 'toch' aan in r. 24?

Slide 12 - Open vraag

Welk verband geeft het woordje 'daarentegen' aan in regel 110?

Slide 13 - Open vraag

Welk verband geeft het woordje 'ook' aan in regel 118?

Slide 14 - Open vraag

Huiswerkopdracht 
Schrijf een samenvatting van deze tekst in max. 100 woorden.

+ opdrachten uit magister.  

Slide 15 - Tekstslide