Spelling:
- Je kent de meervoudsvormen van de zelfstandig naamwoorden.
- Je weet wanneer je een -n schrijft bij bijvoorbeeld alle(n).
Lezen:
- Je weet hoe een tekst is opgebouwd.
- Je kunt signaalwoorden en verbanden van opsomming, tegenstelling en voorbeeld herkennen.
- Je kunt zelf een kernzin formuleren.