Proeftoets 3 Havo

Wat is de bijvoeglijke bepaling?
De ijsblauwe zee in Noorwegen is bevroren.
A
'IJsblauwe' en 'in Noorwegen'
B
Bevroren
C
'IJsblauwe'
D
'In Noorwegen'
1 / 27
volgende
Slide 1: Quizvraag

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen.

Onderdelen in deze les

Wat is de bijvoeglijke bepaling?
De ijsblauwe zee in Noorwegen is bevroren.
A
'IJsblauwe' en 'in Noorwegen'
B
Bevroren
C
'IJsblauwe'
D
'In Noorwegen'

Slide 1 - Quizvraag

Parijs IS een prachtige stad.
A
HWW
B
ZWW
C
KWW

Slide 2 - Quizvraag

Is het vetgedrukte deel een bijvoeglijke bepaling of een bijwoordelijke bepaling?

De nieuwe film met Leonardo DiCaprio trekt volle zalen.
A
BVB
B
BWB

Slide 3 - Quizvraag

Een 8-jarige jongen is met zijn been klem komen te zitten in een put
- is -
A
hww
B
zww

Slide 4 - Quizvraag

Meneer Visser blijft altijd geduldig.

blijft = ...
A
hulpwerkwoord
B
koppelwerkwoord
C
zelfstandig werkwoord

Slide 5 - Quizvraag

Bedenk zelf een zin met een lijdend voorwerp. Geef aan welk deel het lv is.

Slide 6 - Open vraag

Waar of niet waar:
Een bijvoeglijke bepaling is een zinsdeel
A
waar
B
niet waar

Slide 7 - Quizvraag

De rode brandweerauto staat (voor ons huis)
A
voorzetselvoorwerp
B
bijwoordelijke bepaling

Slide 8 - Quizvraag

Is dit een meewerkend voorwerp?
'Heb jij een voldoende van de docent gekregen?'
A
Wel een meewerkend voorwerp
B
Geen meewerkend voorwerp

Slide 9 - Quizvraag

VZV of BWB?

Wij vertrouwen op uw medewerking.
A
Op uw medewerking = vzv
B
Op uw medewerking = bwb

Slide 10 - Quizvraag

(Worden) je broer ook lid van
de hockeyclub?

Slide 11 - Open vraag

Ik heb donkere haren, maar mijn broertje heeft blond haar.
Welk tekstverband geeft 'maar' aan:
A
Voorbeeld
B
Opsomming
C
Tegenstelling
D
Conclusie

Slide 12 - Quizvraag

Dat (vinden).....tt je vast zielig voor dat beestje!

Slide 13 - Open vraag

Na (douchen) te hebben, was ik weer (opfrissen) voltooid dw.

Slide 14 - Open vraag



Wat is een kernzin?


Toelichting
Alle kernzinnen van een tekst vormen samen de samenvatting van een tekst. Het is daarom ontzettend belangrijk dat je de kernzinnen van een alinea leert herkennen.
A
Dat is de eerste of tweede zin van iedere alinea.
B
Dat is de zin die de kern van de hele tekst weergeeft.
C
Dat is de zin die de hoofdzaak van een alinea weergeeft.
D
Dat is de zin die je moet onthouden voor je toets.

Slide 15 - Quizvraag

Er zijn heel veel dingen die ik leuk vind, maar ik heb niet overal tijd voor. Als ik op maandag wil hardlopen, staat daar tegenover dat ik mijn badmintontraining moet overslaan. Hoewel ik dus heel veel wil, kan ik niet alles doen wat ik graag zou willen.
A
Chronologisch verband
B
Opsommend verband
C
Tegenstellend verband
D
Toelichtend verband

Slide 16 - Quizvraag

De snelste tijd werd al snel.......... (timen, vd).
A
getimet
B
getimd
C
getimed
D
getimt

Slide 17 - Quizvraag

Toen ze genoeg getraind had, liep ze de marathon.
Wat is de bijzin?
A
Toen ze genoeg getraind had.
B
liep ze de marathon

Slide 18 - Quizvraag

Wat is het verschil tussen een hoofd- en bijzin?

Slide 19 - Open vraag

Lees de volgende zin. Het gedeelte tussen haakjes is een:

Als je dat nog een keer zegt, ( word ik boos ).
A
Hoofdzin
B
Bijzin

Slide 20 - Quizvraag

Maak zelf een samengestelde zin die bestaat uit een hoofdzin en een bijzin.

Slide 21 - Open vraag

Wat is de hoofdzin(hz) en de bijzin (bz)?

Hij mag altijd eerst, tenzij hij voetbaltraining heeft.

A
hz: Hij mag altijd eerst. bz: tenzij hij voetbaltraining heeft.
B
hz: tenzij hij voetbaltraining heeft. bz: Hij mag altijd eerst.
C
hz: hij mag bz: altijd eerst tenzij
D
hz: altijd eerst tenzij bz: hij mag

Slide 22 - Quizvraag

Wij hebben ons vergist.
Ons =
Tekst
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
wederkerend voornaamwoord
D
wederkerig voornaamwoord

Slide 23 - Quizvraag

Het 6e lesuur zijn wij vrij.

6e =
A
bepaald rangtelwoord
B
onbepaald rangtelwoord
C
bepaald hoofdtelwoord
D
onbepaald hoofdtelwoord

Slide 24 - Quizvraag

Dat andere boek heb ik niet kunnen vinden.
Dat=
A
betrekkelijk voornaamwoord
B
aanwijzend voornaamwoord
C
vragend voornaamwoord
D
bezittelijk voornaamwoord

Slide 25 - Quizvraag

Benoem het woord 'dat'.
Het spel dat ik gisteren speelde, heet FIFA.
A
aanwijzend voornaamwoord
B
lidwoord
C
onbepaald voornaamwoord
D
betrekkelijk voornaamwoord

Slide 26 - Quizvraag

Enkelvoudig of samengesteld?
In de herstvakantie ga ik heel hard leren voor de toetsen, omdat ik dit schooljaar niet wil overdoen.
A
enkelvoudig
B
samengesteld

Slide 27 - Quizvraag