den 7.Februar Modalverben und Lernlisten
1 / 28
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Welke werkwoorden zijn allebei Modalverben?
A
essen + sehen
B
fahren + wollen
C
haben + sein
D
müssen + mögen
Slide 2 - Quizvraag
Wat is het kenmerk van Modalverben?
A
de klinker in de stam bij enkelvoud verandert...
B
de klinker blijft in de stam altijd hetzelfde...
C
alleen du heeft een uitgang (-st)
D
meervoud is zoals bij regelm. werkwoorden...
Slide 3 - Quizvraag
Welche Verben sind Modalverben?
A
wollen
B
fahren
C
sprechen
D
müssen
Slide 4 - Quizvraag
(Modalverben): jij wil - kan - moet (van een ander)
A
du-wollst- könnst- musst
B
du willst - kannst - sollst
C
du-wollst- könnst- müsst
D
du-willst- könnst- sollst
Slide 5 - Quizvraag
4. Ein Modalverb hat ...
A
keine Endung bei ich + er/sie/es
B
keine Vokaländerung
C
6x den selben Stamm
D
Umlaut bei du + er/sie/es
Slide 6 - Quizvraag
Welke werkwoorden zijn Modalverben?
A
machen, wohnen, lernen
B
trainieren, fotografieren telefonieren
C
müssen, können, wissen
D
gehen, stehen, geben
Slide 7 - Quizvraag
Wir ..... jetzt, was die erste 4 Modalverben sind!
A
weißen
B
wissen
C
wisst
D
weiß
Slide 8 - Quizvraag
...................... du die Modalverben bilden?
A
Kannst
B
Könnst
C
Könn
D
Kann
Slide 9 - Quizvraag
(Modalverben): hij moet - weet - mag
A
er musst - weist - darf
B
er muss - weiß - darft
C
er muss - weiß - darf
D
er musse - weiß - darf
Slide 10 - Quizvraag
____________ ihr die Modalverben bilden?
A
Könnt
B
Könnte
C
Konntet
D
Könntet
Slide 11 - Quizvraag
dürfen
tragen
wissen
können
anhaben
stehen
möchten
müssen, sollen
getragen
wollen
aussehen
ausgesehen
mögen
aan hebben
dragen
eruitzien
kunnen
moeten
leuk vinden, lusten
eruitgezien
mogen
staan
weten
willen
willen (beleefd)
gedragen
Slide 12 - Sleepvraag
Zoek de juiste vertalingen bij elkaar
grün
die Haare
die Frisur
aussehen
der Stiefel
sportlich
mögen
lustig
bunt
groen
de laars
het haar
het kapsel
eruitzien
leuk vinden
sportief
gekleurd
grappig
Slide 13 - Sleepvraag
in der Nähe
aussehen
das Tattoo
supertoll
in de buurt
eruitzien
de tatoeage
supergaaf
Slide 14 - Sleepvraag
de oorbellen
A
die Jeans
B
die Socken
C
die Kette
D
die Ohrringe
Slide 15 - Quizvraag
de jurk
A
das kleid
B
die Jurk
C
das Kleid
D
die Kleider
Slide 16 - Quizvraag
aan hebben
A
anhaben
B
anhabben
C
aan haben
D
aanhabben
Slide 17 - Quizvraag
staan - gestaan
A
stehn - gestehn
B
stehen - gestanden
C
stehen
D
tragen - getragen
Slide 18 - Quizvraag
de schoen
A
die Ringe
B
der Schuh
C
der schuh
D
die Kleider
Slide 19 - Quizvraag
Slide 20 - Tekstslide
het haar
Slide 21 - Open vraag
het oog
Slide 22 - Open vraag
gekleurd
Slide 23 - Open vraag
aardig
Slide 24 - Open vraag
het sieraad, de sieraden
Slide 25 - Open vraag
de blouse
Slide 26 - Open vraag
de trui
