Werkwoordspelling

De persoonsvorm

Week 40
- Persoonsvorm in de tegenwoordige tijd
- Persoonsvorm in de verleden tijd
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 13 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

De persoonsvorm

Week 40
- Persoonsvorm in de tegenwoordige tijd
- Persoonsvorm in de verleden tijd

Slide 1 - Tekstslide

Wat leer je vandaag?
- Ik weet wat de regels zijn voor het spellen van de persoonsvorm in de tegenwoordige en verleden tijd.

- Ik kan in een zin een passende vorm van de persoonsvorm in de tegenwoordige of verleden tijd invullen.
- Ik kan bijzonderheden in de spelling van de persoonsvorm in de tegenwoordige of verleden tijd uitleggen. 

Slide 2 - Tekstslide

Wat is een 'persoonsvorm'?

Slide 3 - Open vraag

De persoonsvorm
Dit is de vervoegde vorm van een werkwoord.
De persoonsvorm hoort bij het onderwerp van de zin.

Slide 4 - Tekstslide

Tegenwoordige tijd

ik
jij achter persoonsvorm

jij
hij/zij/het

.
.
hele werkwoord -en


hele werkwoord -en  +t

Slide 5 - Tekstslide

Vul de tegenwoordige tijd in:
De winst (bedragen) duizend euro.

Slide 6 - Open vraag

Verbrandt jij snel in de zon?
A
Goed
B
Fout

Slide 7 - Quizvraag

De huisarts (verbinden) de wond van de patiënt.

Slide 8 - Open vraag

Slide 9 - Tekstslide

Vul de verleden tijd in:
Gisteren (lopen) hij naar de markt.

Slide 10 - Open vraag

Het vuur brande nog lang na.
A
Goed
B
Fout

Slide 11 - Quizvraag

Vul de verleden tijd in:
De mensen (praten) na afloop ontzettend lang na.

Slide 12 - Open vraag

Zelf aan de slag

Maak de weektaak (wk 40):
- Kern les 26: opdr 1 t/m 7
- Kern les 27: opdr 1 t/m 7 en 10
- Het leren van de woordjes

Slide 13 - Tekstslide