Modals

Welcome back 4A
     Welcome 



1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Welcome back 4A
     Welcome 



Slide 1 - Tekstslide

Verwachtingen deze les!


Ik verwacht dat je luistert.

Tijdens de les ben je stil.

Bij vragen steek je een vinger op.


Slide 2 - Tekstslide

Planning van vandaag:
  • Grammatica uitleg
         * Can & could
         * Must & should
         * Have to
  • Oefeningen maken
  • 09:10 Herkansing SO

Slide 3 - Tekstslide

Can
English
Dutch
can (+)
kan
can't (-)
kan niet
When
'Can' wordt gebruikt om te praten over regels die voor ons zijn gemaakt. 
What we can and can't do.

We can't (cannot) talk during this explanation. 

Slide 4 - Tekstslide

Wat is de vertaling van 'can'?
A
Mag
B
Mag niet
C
Kan
D
Kan niet

Slide 5 - Quizvraag

Wanneer gebruik je 'can'?
A
Om te praten over gevoelens.
B
Om te praten over regels die je niet hoeft te volgen.
C
Om te praten over gewoontes.
D
Om te praten over regels die voor ons zijn gemaakt.

Slide 6 - Quizvraag

Could/couldn't + verb
Beleefde vraag
Als je iets voorstelt
Mogelijkheid
Could I have a copy?
We could have a dance competition.
Couldn't we ask Tim to write the article?
It could save time.
I couldn't tell you
Zou mogen
Zouden kunnen
Zouden niet kunnen
Zou kunnen
Zou niet kunnen

Slide 7 - Tekstslide

Wanneer gebruik je GEEN could?
A
Om een beleefde vraag te stellen.
B
Om aan te geven dat iets nu bezig is.
C
Als je iets voorstelt.
D
Als je een mogelijkheid voorstelt.

Slide 8 - Quizvraag

Verschil Can and Could
Can
Could
Kunnen
Zou kunnen
Minder beleefd
Beleefd
Tegenwoordige tijd
Tegenwoordige en verleden tijd

Slide 9 - Tekstslide

Wat is het verschil tussen 'can' en 'could'?
A
Kunnen & zou kunnen
B
Aanraden & bevelen
C
Verplichten & niet verplichten
D
Voorstellen & misschien voorstellen

Slide 10 - Quizvraag

Verschil Must and Should
Must
Should
Moeten
Zou kunnen
Jij (spreker) vindt dat iets moet
Iets dat eigenlijk zou moeten
Als je een advies geeft

Slide 11 - Tekstslide

Wat is het verschil tussen 'must' en 'should'?
A
Moeten & verplichten
B
Moeten & zou kunnen
C
Zou kunnen & verplichten
D
Zou kunnen & mogen

Slide 12 - Quizvraag

 Gebruik:
  • Advies geven
  • Zeggen wat iemand (niet) moeten doen
 Vorm:
  • should
  • shouldn't
Should:
  • (zou) eigenlijk moeten
Shouldn't:
  • (zou) eigenlijk niet moeten
  • Na should en shouldn't krijg je altijd het hele werkwoord.
should <> shouldn't
(zou) eigenlijk moeten

Slide 13 - Tekstslide

Wanneer gebruik je 'should' NIET?
A
Bij het geven van advies.
B
Wanneer iets eigenlijk zou moeten.
C
Wanneer je zegt wat iemand moet doen.
D
Wanneer je iemand een bevel geeft.

Slide 14 - Quizvraag

have to don't have to
Om te zeggen dat iets moet (verplicht wordt) gebruik je have to + hele werkwoord.
I have to clean.
You have to clean.
He / she / it has to clean.
We have to clean.
You have to clean.
They have to clean.

I don't have to clean.
You don't have to clean.
He / she / it doesn't have to clean.
We don't have to clean.
You don't have to clean.
They don't have to clean.

Bevestigend
Ontkennend

Slide 15 - Tekstslide

Wanneer gebruik je 'have to'?
A
Om te zeggen dat iets mag.
B
Om aan te geven dat iemand jou een voorstel doet.
C
Om te zeggen dat iets moet.
D
Om te zeggen dat je iemand een voorstel doet.

Slide 16 - Quizvraag

What do you know about Modals?

Slide 17 - Open vraag

Slide 18 - Tekstslide

Zelfstandig werken
Wat 
Opdrachten 3.4:  7 & 8 moeten groen, 2, 3, 5, 6, 10, 11, 12. Dit is huiswerk.
Hoe
De opdrachten maak je in stilte.
Hulp?
Steek je vinger op en vraag de docent om hulp.
Meer uitleg op pagina 129.
Ben je klaar?
1. Studeer woordjes in studygo in stilte.
Herkansing SO 09:10

Slide 19 - Tekstslide