Aan het einde van de lessenserie...
1. kun je minimaal drie verschillen opnoemen tussen formeel en informeel taalgebruik.
2. kun je benoemen in welke situaties formeel taalgebruik en in welke situaties informeel taalgebruik gepast is.
3. kun je beroepsgerichte uitspraken/zinnen op een formele/beleefde manier verwoorden.
4. kun je spreekdoelen koppelen aan verschillende gesprekssituaties.