Zinsdelen: onderwerp 2

Grammatica
Zinsdelen: onderwerp
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Grammatica
Zinsdelen: onderwerp

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoel 
• Ik kan het onderwerp in een (enkelvoudige) zin aanwijzen.

Slide 2 - Tekstslide

Onderwerp

Zinnen bestaan uit zinsdelen. Het onderwerp (o) is ook een zinsdeel.

Slide 3 - Tekstslide

Hoe vind je het onderwerp in een zin?

Slide 4 - Open vraag

Manier 2
  • Zoek de persoonsvorm.
  • Zet streepjes tussen de zinsdelen van de zin.
  • Benoem het werkwoordelijk gezegde.
  • Verander de persoonsvorm van getal: enkelvoud wordt meervoud (of andersom)
  • Het zinsdeel dat mee verandert, is het onderwerp.

Slide 5 - Tekstslide

Manier 1
  • Zoek de persoonsvorm.
  • Zet streepjes tussen de zinsdelen van de zin.
  • Benoem het werkwoordelijk gezegde.
  • Vraag (Wie of wat) + werkwoordelijk gezegde.
  • Het antwoord op de vraag is het onderwerp.

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Link

Slide 8 - Video

Wat is het onderwerp in deze zin?

Petra ruimt haar kleren op.
A
kleren
B
Petra
C
ruimt
D
haar

Slide 9 - Quizvraag

Wat is het onderwerp in deze zin?

Deze pet heb ik gekregen.
A
pet
B
Deze
C
heb
D
ik

Slide 10 - Quizvraag

Wat is het onderwerp in deze zin?

Waarom lachen jullie zo hard?
A
lachen
B
Waarom
C
hard
D
jullie

Slide 11 - Quizvraag

Wat is het onderwerp in deze zin?

Ik maak dit even af.
A
Ik
B
maak
C
dit
D
even

Slide 12 - Quizvraag

Slide 13 - Link

Slide 14 - Link