Wiederholung Kaptil 1, Lektion 1-3 Na Klar!

1 / 43
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Oefenen
- Persoonlijke voornaamwoorden
- werkwoorden met ESTTENTEN regel
- werkwoorden haben/sein
- getallen
- Familie
- voorstellen
- lidwoorden

Slide 2 - Tekstslide

Sich vorstellen:
- vetaal het woord dat tussen haakjes staat naar het Duits.

Slide 3 - Tekstslide

Ich (heet) Olivia

Slide 4 - Open vraag

Du (woont) auf Urk

Slide 5 - Open vraag

Wie alt (ben) jij

Slide 6 - Open vraag

Hast du (broers en zussen)?

Slide 7 - Open vraag

Wie (heten) deine Eltern

Slide 8 - Open vraag

Sleepvraag
Sleep het Nederlandse persoonlijke voornaamwoord naar de Duitse vertaling.

Slide 9 - Tekstslide

ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/ Sie
ik
jij
hij/zij/het
wij
jullie
zij / u

Slide 10 - Sleepvraag

Persoonlijke voornaamwoorden.
Vertaal ze naar het Duits

Slide 11 - Tekstslide

hij/zij/het

Slide 12 - Open vraag

sie/Sie

Slide 13 - Open vraag

wij

Slide 14 - Open vraag

ihr

Slide 15 - Open vraag

Vertaal de woorden naar het Duits

Slide 16 - Tekstslide

Wat is de Duitse vertaling van het woord:
moeder
A
die Muder
B
die Mutter

Slide 17 - Quizvraag

Wat is de Duitse vertaling van het woord:
Grootvader
A
der Großvater
B
der Kleinvater

Slide 18 - Quizvraag

Wat is de Duitse vertaling van het woord:
broers of zussen
A
die Brüder
B
die Geschwister

Slide 19 - Quizvraag

Wat is de Duitse vertaling van het woord:
ouders
A
Altern
B
Eltern

Slide 20 - Quizvraag

Wat is de Duitse vertaling van het woord:
oom
A
der Onkel
B
die Tante

Slide 21 - Quizvraag

Schrijf de getallen voluit

Slide 22 - Tekstslide

Johann ist (14) Jahre alt

Slide 23 - Open vraag

Ich habe um (17) Uhr Training

Slide 24 - Open vraag

Mein Freund is schon (16) Jahre alt

Slide 25 - Open vraag

Das Computerspiel kostet (20) Euro

Slide 26 - Open vraag

Vervoeg de persoonlijke voornaamwoorden en het werkwoord met de ESTTENEN regel

Slide 27 - Tekstslide

Ik woon

Slide 28 - Open vraag

Jij woont

Slide 29 - Open vraag

hij/zij/het woont

Slide 30 - Open vraag

wij wonen

Slide 31 - Open vraag

jullie wonen

Slide 32 - Open vraag

zij wonen

Slide 33 - Open vraag

u woont

Slide 34 - Open vraag

Vul de juiste vervoeging van het werkwoord haben/sein in plus het persoonlijk voornaamwoord

Slide 35 - Tekstslide

ik heb

Slide 36 - Open vraag

jij bent

Slide 37 - Open vraag

hij/zij/het is

Slide 38 - Open vraag

wij hebben

Slide 39 - Open vraag

jullie hebben

Slide 40 - Open vraag

jullie zijn

Slide 41 - Open vraag

zij zijn

Slide 42 - Open vraag

u bent

Slide 43 - Open vraag