Week 44 2HV Duits

Programm
Rückblick
Logo




1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Programm
Rückblick
Logo




Slide 1 - Tekstslide

Rückblick
  • Was machten wir letztes Mal?

Slide 2 - Tekstslide

blz. 31

Slide 3 - Tekstslide

Aufgaben ab Seite 31
Aufgabe 1A-> hör dir das Gespräch an
Aufgabe 1B -> übersetze und führ das Gespräch auf Seite 32

Slide 4 - Tekstslide

Werkwoord
haben

Slide 5 - Tekstslide

haben (enk)


ich habe = ik heb

du hast = jij hebt

er hat = hij heeft

sie hat = zij heeft

es hat = het heeft


Slide 6 - Tekstslide

haben (mv)


wir haben = wij hebben

ihr habt = jullie hebben

sie haben = zij hebben

Sie haben = u heeft

Slide 7 - Tekstslide

(haben) Sie .......
A
habe
B
haben

Slide 8 - Quizvraag

(haben) ich .....
A
haben
B
habbe
C
hab
D
habe

Slide 9 - Quizvraag

(haben) wir ......
A
habben
B
haben
C
habe

Slide 10 - Quizvraag

Vul de juiste werkwoordvervoeging in
Ihr ........... (haben)
A
habt
B
hast
C
hat
D
haben

Slide 11 - Quizvraag

Vul de juiste werkwoordvervoeging in
Du ......... (haben)
A
habt
B
hast
C
hat
D
haben

Slide 12 - Quizvraag

Vul de juiste werkwoordvervoeging in
Wir ............ (haben)
A
habt
B
hast
C
hat
D
haben

Slide 13 - Quizvraag

Bei haben ist die er/es/sie-Form
A
habt
B
hast
C
haben
D
hat

Slide 14 - Quizvraag

(haben): sie (mv)
A
habt
B
haben
C
hat

Slide 15 - Quizvraag

(haben): ihr
A
haben
B
habt
C
habe

Slide 16 - Quizvraag

Haben Sie (het) schon gesehen?
A
es
B
ihm

Slide 17 - Quizvraag

(haben): wir
A
habt
B
habe
C
haben

Slide 18 - Quizvraag

Vul in: Ich ...... (hebben) eine Schwester
A
habe
B
haben
C
hast
D
habt

Slide 19 - Quizvraag

Wat vind je nog lastig?
A
vraagwoorden
B
hoofdletters
C
persoonlijke vnw
D
werkwoord haben

Slide 20 - Quizvraag

Aufgaben ab Seite 31

Aufgabe 2A-> Grammatik
Aufgabe 2B-> Grammatik

Arbeitsblatt haben oder sein-> heute fertig und korrigiert von mir

Slide 21 - Tekstslide

persoonlijk voornaamwoord & 
het werkwoord "sein"

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Het persoonlijk voornaamwoord

  • enkelvoud
  • meervoud

Slide 24 - Tekstslide

ik = ich
jij = du
hij = er
zij = sie
het = es
wij = wir
jullie = ihr
zij = sie
u = Sie

Slide 25 - Tekstslide

er, sie, es
Das ist Peter. Er is mein Freund.
Kennst du die Frau? Sie ist meine Oma.
Wie alt ist das Kind? Es ist zwei Jahre alt.
Das sind Herr und Frau Müller. Sie wohnen hier.

Slide 26 - Tekstslide

Wat betekent "er"?

Slide 27 - Open vraag

Wat betekent "sie"?

Slide 28 - Open vraag

Wat betekent "es"?

Slide 29 - Open vraag

Vertaal het woord tussen haakjes.
Mein Freund heißt Julian.
(Hij) ist 15 Jahre alt.

A
er
B
sie
C
es

Slide 30 - Quizvraag

Vertaal het woord tussen haakjes.
Das ist Frau Stolze.
(Zij) wohnt neben uns.
A
er
B
sie
C
es

Slide 31 - Quizvraag

Vertaal het woord tussen haakjes.
Das ist ein Kind.
(Het) ist noch ein Baby.
A
er
B
sie
C
es

Slide 32 - Quizvraag

Het werkwoord "sein"
  • In het Nederlands "zijn"
  • "sein" vervoegen

Slide 33 - Tekstslide

ich bin
du bist
er ist
sie ist
es ist
wir sind
ihr seid
sie sind
Sie sind

Slide 34 - Tekstslide

Wie alt (bent u)?
(Hij is) 13 Jahre alt.
Wo (ben jij) geboren?
(Ik ben) in Berlin geboren.
(Het is) eine schöne Stadt.
sind Sie
er ist
bist du
ich bin
es ist

Slide 35 - Sleepvraag