Bi H4 Weektoets 1.2

Wat is GEEN levenskenmerk?
A
Voeden
B
Reageren
C
Groeien
D
Bewegen
1 / 11
volgende
Slide 1: Quizvraag
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 11 slides, met interactieve quizzen.

Onderdelen in deze les

Wat is GEEN levenskenmerk?
A
Voeden
B
Reageren
C
Groeien
D
Bewegen

Slide 1 - Quizvraag

Een paard en ezel kunnen samen nakomelingen krijgen: een muilezel. Behoren paard en ezel tot 1 soort?
A
Ja want ze kunnen paren
B
Ja want ze krijgen nakomelingen
C
Nee want ze lijken niet op elkaar
D
Nee want de nakomelingen zijn niet vruchtbaar

Slide 2 - Quizvraag

Sleep de organellen naar de juiste functie.
Energiecentrale
Schadelijke stoffen afbreken
Eiwit synthese
Herkennen van cellen
Vouwt eiwitten
Celkern
Ribosomen
Lysosoom
Mitochondriën
ER
Golgi-systeem
Celmembraan

Slide 3 - Sleepvraag

Het hart alleen kan het bloed niet transporteren, daarvoor is het orgaanstelsel bloedvaten nodig. Hoe noem je zo'n eigenschap die op een hoger organisatieniveau zichtbaar wordt?

Slide 4 - Open vraag

Golgisysteem
Cytoplasma
Lysosoom
Chloroplast

Slide 5 - Sleepvraag

Welk organisatie niveau is het kleinste niveau dat zelfstandig kan leven?
A
Molecuul
B
Organel
C
Cel
D
Weefsel

Slide 6 - Quizvraag

Een plantencel in 3 verschillende stadia: 
Zet de tekst bij het juiste plaatje
Turgor
Plasmolyse

Slide 7 - Sleepvraag

Diffusiesnelheid wordt niet beïnvloed door
A
Temperatuur
B
Concentratieverschil
C
Medium
D
Alle antwoorden beïnvloeden wél

Slide 8 - Quizvraag

Een tomatenplant wordt bewaterd met zeewater. Wat gaat er met de cellen gebeuren?
1. Een 
2. Ligt in een 
3. Hierdoor gaat water de cel
4. En
cel
oplossing
plantaardige
dierlijke
hypertone
hypotone
in
uit
raakt de cel in plasmolyse
barst de cel
verschrompeld de cel
ontstaat turgor

Slide 9 - Sleepvraag

Bij exocytose is het transport
A
Door transporteiwitten
B
De cel uit via blaasjes
C
Passief
D
Om ziekteverwekkers "op te eten"

Slide 10 - Quizvraag

Diffusie:
I: De diffusiesnelheid is hoger bij lage temperatuur
II: De diffusiesnelheid is hoger bij een groot oppervlak
A
I is juist
B
II is juist
C
I en II zijn juist
D
I en II zijn onjuist

Slide 11 - Quizvraag