In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
Significantie
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Significantie
Significantie gaat over het afronden van antwoorden bij berekeningen
Hoe nauwkeuriger je antwoord (meer cijfers), hoe significanter je antwoord
Belangrijk bij berekeningen bij scheikunde en natuurkunde
Slide 3 - Tekstslide
Stel je hebt grote emmer met 10 liter water en je doet er een emmer water van 5 liter bij.
Het is ‘raar’ om dan te zeggen dat je bij elkaar 15,000 liter water hebt. Je weet dit namelijk niet zo nauwkeurig
Hoe nauwkeuriger je eerst meet, hoe nauwkeuriger je hier mee kunt rekenen.
Slide 4 - Tekstslide
Meetwaarden en telwaarden
Meetwaarden zijn waarden die je kunt meten, bijv. hoe lang je bent of hoeveel water er in je bekerglas zit.
Telwaarden zijn waarden die je kunt tellen, bijv. het aantal leerlingen in de klas of het aantal bekerglazen op tafel.
Telwaarden zijn feiten waarbij iedereen hetzelfde antwoord geeft (als je kan tellen)
Over meetwaarden kunnen discussies ontstaan. Antwoorden kunnen per persoon verschillen.
Slide 5 - Tekstslide
Regels
Bij berekeningen kijk je naar het aantal significante cijfers van waarden die je krijgt in de opgave (dus niet wat jij zelf opschrijft)
Je kijkt hierbij alleen naar meetwaarden.
Vb: je hebt drie bekerglazen met in elk bekerglas 15,5 mL.
drie = telwaarde. Dit getal gebruik je dus niet voor afronden.
15,5 = meetwaarde. Dit getal gebruik je wel voor afronden.
Slide 6 - Tekstslide
Regels optellen/aftrekken
Je kijkt naar het aantal decimalen (cijfers achter komma) van de waarden in de opgave.
Bij afronden gebruik je het aantal decimalen dat het getal met het minst aantal decimalen heeft.
Slide 7 - Tekstslide
Voorbeeld optellen/aftrekken
je hebt 1,3 gram, 2 gram en 6,03 gram.
Bij elkaar is dit 1,3+2+6,03=9,33 gram.
Het minst aantal decimalen heeft het getal 2 (geen decimalen).
Afronden van je antwoord geeft dus 9 gram.
Bij scheikunde gebruik je dit eigenlijk alleen bij uitrekenen van molecuulmassa’s.
Slide 8 - Tekstslide
Er staan twee weegschalen op tafel. Eén weegschaal is echter nauwkeuriger. Pim weegt 3,355 gram zetmeel af. Joost weegt op de andere weegschaal 3,2 gram zetmeel af. Hoeveel gram zetmeel hebben ze samen?
Slide 9 - Open vraag
Regels vermenigvuldigen/delen
Je kijkt naar het aantal significante cijfers van de waarden in de opgave.
Significante cijfers zijn alle cijfers van een getal, behalve nullen vooraan (nullen achteraan tellen wel mee)
Bij afronden gebruik je het aantal significante cijfers dat het getal met het minst aantal significante cijfers heeft.
Slide 10 - Tekstslide
Hoeveel significante cijfers? 3,15
A
2
B
3
Slide 11 - Quizvraag
Hoeveel signifcante cijfers? 3,10
A
2
B
3
Slide 12 - Quizvraag
Hoeveel significante cijfers? 0,15
A
2
B
3
Slide 13 - Quizvraag
Even oefenen
Je meet 50,00 mL spiritus af. Dit weegt 42,5 g.
Bereken de dichtheid
42,5/50,00 = 0,85 g/mL
50,00 = 4 significante cijfers, 42,5 = 3 significante cijfers, dus eindantwoord ook in 3:
0,850 g/mL
ρ=vm
Slide 14 - Tekstslide
Wetenschappelijke notatie
Gebruik bij het afronden van je antwoorden de wetenschappelijke notatie (machten van 10)
13999 afronden op 3 sign. cijfers geeft 1,40*104
0,0045 afronden op 2 sign. cijfers geeft 4,5*10-3
Het cijfer voor de komma zit altijd tussen de 0 en 10.
Slide 15 - Tekstslide
Even oefenen
Schrijf in je schrift de volgende getallen in de wetenschappelijke notatie met drie significante cijfers.
5223,99
100000
0,000150
Slide 16 - Tekstslide
Antwoorden
5223,99 = 5,22*103
100000 = 1,00*105
0,000150 = 1,50*10-4
Slide 17 - Tekstslide
Slide 18 - Tekstslide
Concentratie
Slide 19 - Tekstslide
Concentratie
Er zijn 2 maatcilinders met dezelfde concentratie.