tijden van het werkwoord_toekomede tijd

Deze les ga je leren...
...wat de 8 tijden van het werkwoord zijn.
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Deze les ga je leren...
...wat de 8 tijden van het werkwoord zijn.

Slide 1 - Tekstslide

Werkwoordstijden
Leg uit:

De leerlingen maken het huiswerk.
De leerlingen hebben het huiswerk gemaakt.
De leerlingen zullen het huiswerk maken.

Slide 2 - Tekstslide

De tijden van het werkwoord (8)
Tegenwoordige tijd: twee vormen: 

1 onvoltooid tegenwoordige tijd (o.t.t)
Voorbeeld: ik leer. 

2 voltooid tegenwoordige tijd (v.t.t)
Voorbeeld: ik heb geleerd. 

Slide 3 - Tekstslide

De tijden van het werkwoord (8)
Verleden tijd: twee vormen: 

1 onvoltooid verleden tijd (o.v.t)
Voorbeeld: ik leerde. 

2 voltooid verleden tijd (v.v.t)
Voorbeeld: ik had geleerd. 

Slide 4 - Tekstslide

De tijden van het werkwoord (8)
Toekomdende tijd (toekomst): vier vormen: 

1 onvoltooid tegenwoordig toekomende tijd (o.t.t.t)
Voorbeeld: ik zal leren. 

2 onvoltooid verleden toekomende tijd (o.v.t.t)
Voorbeeld: ik zou leren. 

Slide 5 - Tekstslide

De tijden van het werkwoord (8)
Toekomdende tijd (toekomst): vier vormen: 

3 voltooid tegenwoordig toekomende tijd (v.t.t.t)
voorbeeld: ik zal geleerd hebben.

4 voltooid verleden toekomende tijd (v.v.t.t)
voorbeeld: ik zou geleerd hebben.

Slide 6 - Tekstslide

De tijd van het gezegde
4 stappen:
1. bepaal het gezegde (alle werkwoorden in de zin)
2. bepaald de tijd van de pv
3. geen hebben of zijn? Geen voltooide tijd.
4. geen vorm van zullen? Geen toekomende tijd. 

Slide 7 - Tekstslide

Voorbeeld
Anders zouden wij gisteren naar het park zijn gegaan. 
1. Werkwoordelijk gezegde: zouden zijn gegaan
2. Persoonsvorm: zouden (verleden tijd) 
3. Hulp werkwoord: zijn (voltooide tijd)
4. Vorm van zullen: zouden (toekomende tijd)
Conclusie: de zin staat in de voltooid verleden toekomende tijd. 

Slide 8 - Tekstslide

In welke tijd staat de zin:
Het vertrouwde beeld is daarmee verdwenen.
A
Voltooid verleden tijd
B
Onvoltooid verleden tijd
C
Voltooid tegenwoordige tijd
D
Onvoltooid verleden toekomende tijd

Slide 9 - Quizvraag

In welke tijd staat de zin:
De gevallen stenen zijn gigantisch.
A
Onvoltooid tegenwoordige tijd
B
Voltooid tegenwoordige tijd
C
Voltooid verleden tijd
D
Onvoltooid verleden tijd

Slide 10 - Quizvraag

Werkwoordstijden:
Ik heb gitaar gespeeld.
A
onvoltooid tegenwoordige tijd
B
onvoltooid verleden tijd
C
voltooid tegenwoordige tijd
D
voltooid verleden tijd

Slide 11 - Quizvraag

In welke tijd staat de zin:
De trein zal naar Roermond zijn vertrokken.
A
Voltooid tegenwoordige tijd
B
Voltooid tegenwoordig toekomende tijd
C
Onvoltooid tegenwoordig toekomende tijd
D
Onvoltooid verleden toekomende tijd

Slide 12 - Quizvraag

Maak zelf voor alle werkwoordstijden een zin. Dus acht zinnen in totaal.

Slide 13 - Open vraag

Aan de slag!
Bereid je presentatie voor fictie periode 1 voor. Bespreek:
  1. Wat voor soort boeken/verhalen/genres lees je graag?
  2. Wat heb je in periode 1 gelezen?
  3. Wat vond je daar van?
  4. Wat wil je graag gaan lezen in periode 2?
Dit lever je in via Classroom.

Slide 14 - Tekstslide

Einde van deze les

Slide 15 - Tekstslide