Anders zouden wij gisteren naar het park zijn gegaan.
1. Werkwoordelijk gezegde: zouden zijn gegaan
2. Persoonsvorm: zouden (verleden tijd)
3. Hulp werkwoord: zijn (voltooide tijd)
4. Vorm van zullen: zouden (toekomende tijd)
Conclusie: de zin staat in de voltooid verleden toekomende tijd.