wk 08: les 2 - 8 tijden van het werkwoord

Donderdag 23 februari - 2AT1
  • 10 minuten stillezen
  • 8 tijden van het werkwoord
  • Aan de slag!















timer
10:00
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Donderdag 23 februari - 2AT1
  • 10 minuten stillezen
  • 8 tijden van het werkwoord
  • Aan de slag!















timer
10:00

Slide 1 - Tekstslide

Vorige les heb je...
...duo's gemaakt voor de boekpresentatie.

Slide 2 - Tekstslide

Deze les ga je...
...de 8 tijden van het werkwoord herhalen.

Slide 3 - Tekstslide

8 tijden van het werkwoord
  1. ott               5. ottt
  2. ovt              6. vttt
  3. vtt               7. ovtt
  4. vvt               8. vvtt

Slide 4 - Tekstslide

8 tijden van het werkwoord
Ik fiets.
Ik had gefietst.
Ik zou gefietst hebben.

Slide 5 - Tekstslide

8 tijden van het werkwoord
Ik fiets.                                     ott
Ik had gefietst.                    vvt
Ik zou gefietst hebben.   vvtt

Slide 6 - Tekstslide

8 tijden van het werkwoord
1. onvoltooid tegenwoordige tijd (ott):
ik werk, ik lees
2. onvoltooid verleden tijd (ovt):
ik werkte, ik las
3. voltooid tegenwoordige tijd (vtt):
ik heb gewerkt, ik heb gelezen
4. voltooid verleden tijd (vvt):
ik had gewerkt, ik had gelezen
5. onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt):
ik zal werken, ik zal lezen
6. voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt):
ik zal gewerkt hebben, ik zal gelezen hebben
7. onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt):
ik zou werken, ik zou lezen
voltooid verleden toekomende tijd 8. (vvtt):
ik zou gewerkt hebben, ik zou gelezen hebben

Slide 7 - Tekstslide

De tijden van het werkwoord (8)
Tegenwoordige tijd: twee vormen: 

1 onvoltooid tegenwoordige tijd (o.t.t)
Voorbeeld: ik leer. 

2 voltooid tegenwoordige tijd (v.t.t)
Voorbeeld: ik heb geleerd. 

Slide 8 - Tekstslide

De tijden van het werkwoord (8)
Verleden tijd: twee vormen: 

1 onvoltooid verleden tijd (o.v.t)
Voorbeeld: ik leerde. 

2 voltooid verleden tijd (v.v.t)
Voorbeeld: ik had geleerd. 

Slide 9 - Tekstslide

De tijden van het werkwoord (8)
Toekomdende tijd (toekomst): vier vormen: 

1 onvoltooid tegenwoordig toekomende tijd (o.t.t.t)
Voorbeeld: ik zal leren. 

2 onvoltooid verleden toekomende tijd (o.v.t.t)
Voorbeeld: ik zou leren. 

Slide 10 - Tekstslide

De tijden van het werkwoord (8)
Toekomdende tijd (toekomst): vier vormen: 

3 voltooid tegenwoordig toekomende tijd (v.t.t.t)
voorbeeld: ik zal geleerd hebben.

4 voltooid verleden toekomende tijd (v.v.t.t)
voorbeeld: ik zou geleerd hebben.

Slide 11 - Tekstslide

De tijd van het gezegde
4 stappen:
1. bepaal het gezegde (alle werkwoorden in de zin)
2. bepaald de tijd van de pv
3. geen hebben of zijn? Geen voltooide tijd.
4. geen vorm van zullen? Geen toekomende tijd. 

Slide 12 - Tekstslide

Voorbeeld
Anders zouden wij gisteren naar het park zijn gegaan. 
1. Gezegde: zouden zijn gegaan
2. PV: zouden (verleden tijd) 
3. HWW: zijn (voltooide tijd)
4. Vorm van zullen: zouden (toekomende tijd)
Conclusie: de zin staat in de voltooid verleden toekomede tijd. 

Slide 13 - Tekstslide

Aan de slag!
Maak de vragen op de volgende slides.

Slide 14 - Tekstslide

In welke tijd staat de zin:
Het vertrouwde beeld is daarmee verdwenen.
A
Voltooid verleden tijd
B
Onvoltooid verleden tijd
C
Voltooid tegenwoordige tijd
D
Onvoltooid verleden toekomende tijd

Slide 15 - Quizvraag

In welke tijd staat de zin:
De gevallen stenen zijn gigantisch.
A
Onvoltooid tegenwoordige tijd
B
Voltooid tegenwoordige tijd
C
Voltooid verleden tijd
D
Onvoltooid verleden tijd

Slide 16 - Quizvraag

Werkwoordstijden:
Ik heb gitaar gespeeld.
A
ott
B
ovt
C
vtt
D
vvt

Slide 17 - Quizvraag

In welke tijd staat de zin:
De trein zal naar Roermond zijn vertrokken.
A
Voltooid tegenwoordige tijd
B
Voltooid tegenwoordig toekomende tijd
C
Onvoltooid tegenwoordig toekomende tijd
D
Onvoltooid verleden toekomende tijd

Slide 18 - Quizvraag

Maak zelf voor alle werkwoordstijden een zin. Dus acht zinnen in totaal.

Slide 19 - Open vraag

Benoem de werkwoordstijd.

Ik had spinazie gegeten.
A
ott
B
vtt
C
ovt
D
vvt

Slide 20 - Quizvraag

Benoem de werkwoordstijd.
Ik volg de les.
A
ott
B
vtt
C
ovt
D
vvt

Slide 21 - Quizvraag

Benoem de werkwoordstijd.
We gingen even een lekker ijsje eten in de binnenstad.

A
ott
B
ovt
C
vtt
D
vvt

Slide 22 - Quizvraag

werkwoordstijden
Wat is de werkwoordstijd van de onderstaande zin?

Hoeveel jaar heeft je vriendin in Leiden gewoond?
A
ott
B
ovt
C
vtt
D
vvt

Slide 23 - Quizvraag

werkwoordstijden
Wat is de werkwoordstijd van de onderstaande zin?
In de vakantie is hij van zijn fiets gevallen.
A
ott
B
ovt
C
vtt
D
vvt

Slide 24 - Quizvraag

Wat is de werkwoordstijd in de zin: (Schreeuwend) over het veld is mijn broer naar de keeper gelopen.
A
ott
B
vtt
C
ovt
D
vvt

Slide 25 - Quizvraag

werkwoordstijden
Wat is de werkwoordstijd van de onderstaande zin?

De aannemer moet morgen het huis opleveren.
A
ott
B
ovt
C
vtt
D
vvt

Slide 26 - Quizvraag

Werkwoordstijden

Ik heb voor geschiedenisles gekozen.
A
ott = onvoltooid tegenwoordige tijd
B
vtt = voltooid tegenwoordige tijd
C
ovt = onvoltooid verleden tijd
D
vvt = voltooid verleden tijd

Slide 27 - Quizvraag

werkwoordstijden
Wat is de werkwoordstijd van de onderstaande zin?
Had je de afwas al gedaan?
A
ott
B
ovt
C
vtt
D
vvt

Slide 28 - Quizvraag

Hoeveel werkwoordstijden onderscheiden we?
A
4
B
6
C
8
D
10

Slide 29 - Quizvraag

Werkwoordstijden
De docent zou alles al drie keer hebben uitgelegd.
A
ottt = onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd
B
vttt = voltooid tegenwoordige toekomende tijd
C
ovtt = onvoltooid verleden toekomende tijd
D
vvt = voltooid verleden toekomende tijd

Slide 30 - Quizvraag

Wat is de werkwoordstijd?


Heb jij ook wel eens de hele dag hetzelfde liedje in je hoofd gehad?
A
ott
B
ovt
C
vtt
D
vvt

Slide 31 - Quizvraag

Wat is de werkwoordstijd?


En kreeg je het er maar niet uit?
A
ott
B
ovt
C
vtt
D
vvt

Slide 32 - Quizvraag

Wat is de werkwoordstijd?


Gaan jullie dit jaar nog met vakantie?
A
ott
B
ovt
C
vtt
D
vvt

Slide 33 - Quizvraag

Wat is de werkwoordstijd?


Hij had de meeste sommen niet goed gemaakt.
A
ott
B
ovt
C
vtt
D
vvt

Slide 34 - Quizvraag

Wat is de werkwoordstijd?


Waarom zou Google voor de assistent een vrouwenstem gebruiken?
A
ottt
B
vttt
C
ovtt
D
vvvt

Slide 35 - Quizvraag

Wat is de werkwoordstijd?


Zullen mensen een mannenstem voor Siri minder prettig vinden?
A
ottt
B
vttt
C
ovtt
D
vvvt

Slide 36 - Quizvraag

Slide 37 - Tekstslide