wk 46: les 1 - tijden van het werkwoord

1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Dinsdag 15 november - 2AT1
  • 10 minuten stillezen
  • Terugblik: leesvaardigheid signaalwoorden 
  • Tijden van het werkwoord 
  • Aan de slag!


--> Heeft iedereen titel + schrijver leesboek doorgegeven?










timer
10:00

Slide 2 - Tekstslide

Vorige les heb je geleerd...
...wat signaalwoorden zijn.

Slide 3 - Tekstslide

Deze les ga je leren...
...wat de 8 tijden van het werkwoord zijn.

Slide 4 - Tekstslide

Werkwoordstijden
Leg uit:

De leerlingen maken het huiswerk.
De leerlingen hebben het huiswerk gemaakt.
De leerlingen zullen het huiswerk maken.

Slide 5 - Tekstslide

De tijden van het werkwoord (8)
Tegenwoordige tijd: twee vormen: 

1 onvoltooid tegenwoordige tijd (o.t.t)
Voorbeeld: ik leer. 

2 voltooid tegenwoordige tijd (v.t.t)
Voorbeeld: ik heb geleerd. 

Slide 6 - Tekstslide

De tijden van het werkwoord (8)
Verleden tijd: twee vormen: 

1 onvoltooid verleden tijd (o.v.t)
Voorbeeld: ik leerde. 

2 voltooid verleden tijd (v.v.t)
Voorbeeld: ik had geleerd. 

Slide 7 - Tekstslide

De tijden van het werkwoord (8)
Toekomdende tijd (toekomst): vier vormen: 

1 onvoltooid tegenwoordig toekomende tijd (o.t.t.t)
Voorbeeld: ik zal leren. 

2 onvoltooid verleden toekomende tijd (o.v.t.t)
Voorbeeld: ik zou leren. 

Slide 8 - Tekstslide

De tijden van het werkwoord (8)
Toekomdende tijd (toekomst): vier vormen: 

3 voltooid tegenwoordig toekomende tijd (v.t.t.t)
voorbeeld: ik zal geleerd hebben.

4 voltooid verleden toekomende tijd (v.v.t.t)
voorbeeld: ik zou geleerd hebben.

Slide 9 - Tekstslide

De tijd van het gezegde
4 stappen:
1. bepaal het gezegde
2. bepaald de tijd van de pv
3. geen hebben of zijn? Geen voltooide tijd.
4. geen vorm van zullen? Geen toekomende tijd. 

Slide 10 - Tekstslide

Voorbeeld
Anders zouden wij gisteren naar het park zijn gegaan. 
1. Gezegde: zouden zijn gegaan
2. PV: zouden (verleden tijd) 
3. HWW: zijn (voltooide tijd)
4. Vorm van zullen: zouden (toekomende tijd)
Conclusie: de zin staat in de voltooid verleden toekomede tijd. 

Slide 11 - Tekstslide

In welke tijd staat de zin:
Het vertrouwde beeld is daarmee verdwenen.
A
Voltooid verleden tijd
B
Onvoltooid verleden tijd
C
Voltooid tegenwoordige tijd
D
Onvoltooid verleden toekomende tijd

Slide 12 - Quizvraag

In welke tijd staat de zin:
De gevallen stenen zijn gigantisch.
A
Onvoltooid tegenwoordige tijd
B
Voltooid tegenwoordige tijd
C
Voltooid verleden tijd
D
Onvoltooid verleden tijd

Slide 13 - Quizvraag

Werkwoordstijden:
Ik heb gitaar gespeeld.
A
ott
B
ovt
C
vtt
D
vvt

Slide 14 - Quizvraag

In welke tijd staat de zin:
De trein zal naar Roermond zijn vertrokken.
A
Voltooid tegenwoordige tijd
B
Voltooid tegenwoordig toekomende tijd
C
Onvoltooid tegenwoordig toekomende tijd
D
Onvoltooid verleden toekomende tijd

Slide 15 - Quizvraag

Maak zelf voor alle werkwoordstijden een zin. Dus 8 zinnen in totaal.

Slide 16 - Open vraag

Aan de slag!
Bereid je presentatie voor fictie periode 1 voor. Bespreek:
  1. Wat voor soort boeken/verhalen/genres lees je graag?
  2. Wat heb je in periode 1 gelezen?
  3. Wat vond je daar van?
  4. Wat wil je graag gaan lezen in periode 2?
Dit lever je in via Classroom.

Slide 17 - Tekstslide

Einde van deze les

Slide 18 - Tekstslide