2Q - spelling 3.3

Agenda invullen
vrijdag 19 november 2020

Huiswerk: 
Spelling 3.3 - deel 2 maken

woensdag 25 november 2020
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Agenda invullen
vrijdag 19 november 2020

Huiswerk: 
Spelling 3.3 - deel 2 maken

woensdag 25 november 2020

Slide 1 - Tekstslide

Spelling 3.3 
Wanneer gebruik je hoofdletters? (herhaling)
Hoe zat het met aanhalingstekens? (herhaling)

Wanneer gebruik je een trema? (nieuw)
Wat zijn de afbreekregels? (Nieuw)



Slide 2 - Tekstslide

Met hoofdletter
Zonder hoofdletter
dagen en maanden 
namen van goden
aardrijkskundige namen
afkortingen van instellingen
windrichtingen
samenstellingen met feestdagen
afkortingen van politieke partijen
veelgebruikte afkortingen

Slide 3 - Sleepvraag

Hoe heten de leestekens die hierboven staan? Sleep de juiste naam naar het juiste leesteken.
aanhalingsteken
komma
punt
puntkomma
vraagteken

Slide 4 - Sleepvraag

Je gebruikt aanhalingstekens:
  • bij citaten 
Ik zei: 'Jan heeft het gedaan.' (Het citaat begint met een hoofdletter en eerst komt de punt en dan het aanhalingsteken)
'Ik ga' , zei ze. 'Morgen kom ik terug.' (De eerste zin eindigt na 'ze'. Er komt daar dus een punt. De komma staat ACHTER het aanhalingsteken!)
'Ik ga,' zei ze, 'maar ik kom morgen terug.' (De zin wordt onderbroken door 'zei ze'. Daarom staat er na 'zei ze' een komma en begint er geen nieuwe zin. De komma na het woord 'ga' staat VOOR het aanhalingsteken!)

Slide 5 - Tekstslide

Zijn er nog vragen?

Slide 6 - Tekstslide

4

Slide 7 - Video

00:24

Wanneer gebruik je een trema?
A
Als je een woord verkeerd uitspreekt
B
Als je iets niet letterlijk bedoeld
C
Om woorden op -ie/-ee in het meervoud te zetten
D
Om woorden op -i/-e in het meervoud te zetten

Slide 8 - Quizvraag

01:13




Waar komt het trema bij de andere drie woorden op het bord? Schrijf ze kloppend: 1. reeel 2. hygiene, 3. ingredienten

Slide 9 - Open vraag

02:57
Dus: wanneer de klemtoon op de laatste lettergreep valt, schrijf je....
A
alleen +n
B
+ën
C
+e
D
+eën

Slide 10 - Quizvraag

03:02
Hoe schrijf je de woorden uit het tweede rijtje? Maak het meervoud:
1. harmonie 2. olie 3. natie 4. braderie

Slide 11 - Open vraag

Theorie: trema
  • Bij twee klinkers na elkaar: 
geïnteresseerd, vacuüm, conciërge
  • Bij getallen en meervouden die eindigen op -ee:
 tweeëntwintig, drieënvijftig, tweeën, ideeën
  • Bij het meervoud van woorden die eindigen op -ie:                                      knieën, fantasieën, bacteriën, oliën

Slide 12 - Tekstslide

Afbreekregels
--> Breek af tussen twee delen van een samenstelling:
aard-appel, waar-om
--> Breek af na het voorvoegsel bij een afleiding:
her-haling, over-horing
--> Breek af voor het achtervoegsel bij een afleiding:
schoon-heid, klein-tje
--> Klinkers die één klank vormen blijven bij elkaar:
individu-eel, ro-yaal
-->Eén klinker laat je niet alleen:
ezel, ali-nea (Je schrijft dus niet e-zel of a-linea.)

Slide 13 - Tekstslide

Vragen?

Slide 14 - Tekstslide

Aan het werk 
@Learnbeat

Maak eerst spelling 3.3 - deel 1 af.        De laatste 5 vragen gaan over trema's. 


Daarna: 
Spelling 3.3 - deel 2 maken (=huiswerk)

Slide 15 - Tekstslide

Aan het werk 

Maak eerst spelling 3.3 - deel 1 af. 
De laatste 5 vragen gaan over trema's. 



Klaar? Start @learnbeat met spelling 3.3 - deel 2 (=huiswerk)


Slide 16 - Tekstslide

Wat vond je van de les op deze manier (=gedeeltelijk digitaal)?
A
Ik ben positief. Vaker doen.
B
Ik ben negatief. Niet meer doen.
C
Deels positief, deels negatief.
D
Maakt mij niet uit.

Slide 17 - Quizvraag