Groep 6 - thema 3 - week 3 - Woordenschat
1 / 12
Lesduur is: 15 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Wat betekent 'de modeontwerper'?
A
Iemand die nieuwe mode bedenkt.
B
Iemand die nieuwe mode koopt.
C
Iemand die in een klerenwinkel werkt.
Slide 2 - Quizvraag
Wat betekent 'de modegril'?
A
Iets wat heel lang in de mode is.
B
Iets wat nooit in de mode is.
C
Iets wat heel even in de mode is.
Slide 3 - Quizvraag
Wat betekent 'heersen'?
A
veel voorkomen
B
weinig voorkomen
C
strak aantrekken
Slide 4 - Quizvraag
Wat betekent 'insnoeren'?
A
van mening veranderen
B
strak aantrekken
C
twee touwtjes samenbinden
Slide 5 - Quizvraag
Wat is het verschil? Noem 3 voorbeelden.
innerlijk
uiterlijk
Slide 6 - Sleepvraag
Wat betekent 'overstag gaan'?
A
Van mening veranderen.
B
Meelopen.
C
Juist doen wat anderen doen .
Slide 7 - Quizvraag
Wat betekent 'de stijl'?
A
De kleur de iemand mooi vindt.
B
De manier waarop iemand zich gedraagt of kleedt.
C
Kleren uit een bepaald jaar.
Slide 8 - Quizvraag
Wat betekent 'de jaren zestig'?
A
De jaren tussen
1950 en 1960.
B
1960
C
De jaren tussen
1960 en 1970.
Slide 9 - Quizvraag
Wat betekent 'zwierig'?
A
sierlijk
B
grof
C
strak
Slide 10 - Quizvraag
Wat betekent 'het korset'?
A
Strak
herenkledingstuk
B
Strak dameskledingstuk
C
los
dameskledingstuk
Slide 11 - Quizvraag
Wat betekent 'bijbehorend'?
A
wanneer het erbij hoort
B
wanneer het er niet bij hoort
C
wanneer het er hetzelfde uit ziet
