5BE1_ H3

Bedrijfseconomie G4
Verder H3
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
BedrijfseconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Bedrijfseconomie G4
Verder H3

Slide 1 - Tekstslide

Inkoopwaarde van de omzet
.

Slide 2 - Tekstslide

Omzet : afzet =
A
brutowinst
B
nettowinst
C
verkoopprijs
D
inkoopwaarde

Slide 3 - Quizvraag

Hoe bereken je de brutowinst
A
omzet - totale kosten
B
omzet - inkoopwaarde
C
totale opbrengsten - totale kosten
D
omzet - inkopen

Slide 4 - Quizvraag

Brutowinst =
A
Omzet - inkoopwaarde
B
Inkoopwaarde - omzet

Slide 5 - Quizvraag

De inkoopwaarde van een kaasbroodje is €1,25 exclusief btw. De inkoopwaarde van de omzet is €2.187,50 (ex btw). De factuur van de leverancier was €2.250 (ex btw).Hoeveel kaasbroodjes heb je verkocht?
A
1700
B
1650
C
1800
D
1750

Slide 6 - Quizvraag

De inkoopwaarde van een kaasbroodje is €1,25 exclusief btw. De inkoopwaarde van de omzet is €2.187,50 (ex btw). De factuur van de leverancier was €2.250 (ex btw).Hoeveel kaasbroodjes heb je ingekocht?
A
1700
B
1650
C
1800
D
1750

Slide 7 - Quizvraag

Onder welke soort vallen deze kosten?
boekhouder
A
grond- en hulpstoffen
B
arbeid
C
diensten van derden
D
duurzame productiemiddelen

Slide 8 - Quizvraag

Onder welke soort vallen deze kosten?
mayonaise
A
grond- en hulpstoffen
B
arbeid
C
diensten van derden
D
duurzame productiemiddelen

Slide 9 - Quizvraag

de brutowinst bereken je door:
A
omzet - inkoopwaarde
B
inkoopwaarde - omzet
C
omzet - inkoopwaarde - bedrijfskosten
D
bedrijfskosten + inkoopwaarde

Slide 10 - Quizvraag

Op een resultatenrekening tref je niet aan
A
kosten
B
opbrengsten
C
eigen vermogen
D
winst- of verliessaldo

Slide 11 - Quizvraag

Permanentie
A
het toerekenen van kosten aan een juiste periode
B
het toerekenen van uitgaven aan de juiste periode
C
altijd inzicht hebben in jouw resultaat
D
altijd inzicht hebben in jouw uitgaven

Slide 12 - Quizvraag

Nu zelfstand oefenen d-toetsen bedrijfstarten meerkeuze.
Verandering EV door resultaat
Kosten, betalingen en permantie
timer
15:00

Slide 13 - Tekstslide

afschrijven
Boekhoudkundige waardevermindering van duurzame productiemiddelen (DPM) door gebruik of het verstrijken van de tijd.

Slide 14 - Tekstslide

Je schrijft af op aanschafprijs en installatiekosten

Slide 15 - Tekstslide

technische levensduur:


Periode waarin het productiemiddel functioneert.
economische levensduur:


Periode waarin het verstandig is om het productiemiddel te gebruiken
(onderhoudskosten, nieuwe apparatuur)


Slide 16 - Tekstslide

Hoe bereken je de afschrijving per jaar?

A = aanschafwaarde (+ installatiekosten)
R= restwaarde (- sloopkosten)
n = economische levensduur

nAR

Slide 17 - Tekstslide

Mutatiebalansen
Zoals je hebt gezien gaan er balansposten veranderen 

Als je steeds de balans zou moeten aanpassen --> veel schrijfwerk

Daarom mutatiebalansen: geeft alleen aan welke balansposten veranderen en met hoeveel

Wat betekent 'mutatie'? 

Slide 18 - Tekstslide

Mutatiebalans 'debiteuren'
Debiteuren: klanten die nog geld moeten betalen (aan Ewout) 
Als er staat: 'klanten betalen op rekening' betekent het ook dat ze nog moeten betalen = debiteuren

Het behoort bij vlottende activa --> vaak moeten klanten wel binnen 1 jaar betalen

Waarom staat het aan de debetzijde (bezittingen)? 

Slide 19 - Tekstslide

Lening
Over een lening moet je rente betalen 
Maar je moet de lening ook in delen terugbetalen: aflossing

Rente zijn 'kosten' die je extra moet betalen op een lening ("lenen kost geld") en laten je eigen vermogen dus dalen

Aflossing is het terugbetalen van je lening > geen 'kosten', laat dus niet je eigen vermogen dalen, maar het vreemd vermogen 

Slide 20 - Tekstslide