1C 10.5_Bordjes methode

H10. Formules en Vergelijkingen
1 / 54
volgende
Slide 1: Tekstslide
WiskundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 54 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

H10. Formules en Vergelijkingen

Slide 1 - Tekstslide

Hoe?

  • Terugblik 
  • Quiz (10:40)
  • Zelfstandig werken vanaf 10.55 uur (uiterlijk)
  • Afronden van de les (11.15 uur)

Slide 2 - Tekstslide

H10. Formules en Vergelijkingen
Vragen over het huiswerk?

Samen kijken naar Filmpje 10.4 en 10.5

Slide 3 - Tekstslide

H10. Formules en Vergelijkingen


Samen kijken naar Filmpje 10.4 en 10.5
28, 27 (10 min)

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

10.5 Bordjes leggen
Leerdoelen:

  • Je leert hoe je vergelijkingen oplost met bordjes.

Slide 7 - Tekstslide

Welk getal moet er in het vakje staan?

120 = 30 + [...]
A
120
B
80
C
90
D
150

Slide 8 - Quizvraag

Bekijk de vergelijking

120 = 30 + 3t

Welk getal kan ik invullen op de plek van '3t'
A
150
B
90
C
60
D
130

Slide 9 - Quizvraag

Dat is de bordjes methode: 

je legt als het ware een bordje op de plek van de term met de variabele erin.

Slide 10 - Tekstslide

Dus

3t = 90

Door welk getal moet ik 90 delen om 't' uit te rekenen?
A
90
B
het getal dat voor 't' staat
C
0
D
Je kunt dat niet delen

Slide 11 - Quizvraag



3t = 90

Vul in: t = ...
A
30
B
t
C
3t
D
3

Slide 12 - Quizvraag

controleer de oplossing t=30 van de vergelijking

120 = 30 + 3t

gebruik geen spatie en begin je volgende berekening op een nieuwe regel. Eindig met:

120=120 klopt.

Slide 13 - Open vraag

Huiswerk
Bestuderen theorie 10.4 Vergelijkingen
Lezen theorie 10.5 Bordjes leggen
Maken: 10.5 Bordjes leggen 

LET OP: Maak alle berekeningen in je schrift!

Belangrijke woorden om te onthouden/begrijpen:
Formule; Vergelijking; Oplossen van de vergelijking; Oplossing; Controle; bordjes methode


Slide 14 - Tekstslide

Los de vergelijking op:

6 - n + 5n = 14

n = ...
Controleer jouw oplossing op een nieuwe regel. 
Vul in:

6 + 4 * ... = ... 

(gebruik een spatie tussen de 2 getallen.)


Slide 15 - Open vraag

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Sleepvraag

Wat betekent de variabele

'a'
A
aantal uur dat de loodgieter gewerkt heeft
B
bedrag in euro's
C
vaste kosten
D
geen idee

Slide 20 - Quizvraag

Wat betekent de variabele

'b'
A
aantal uur dat de loodgieter gewerkt heeft
B
bedrag in euro's wat ik moet betalen
C
vaste kosten
D
kosten per uur die de loodgieter werkt

Slide 21 - Quizvraag

Wat betekent het getal

'40'
A
aantal uur dat de loodgieter gewerkt heeft
B
bedrag in euro's wat ik moet betalen
C
vaste kosten
D
kosten per uur die de loodgieter werkt

Slide 22 - Quizvraag

Wat betekent het getal

'20'

A
aantal uur dat de loodgieter gewerkt heeft
B
bedrag in euro's wat ik moet betalen
C
vaste kosten
D
kosten per uur die de loodgieter werkt

Slide 23 - Quizvraag

Wat betekent het getal

'140'
A
aantal uur dat de loodgieter gewerkt heeft
B
bedrag in euro's wat ik moet betalen
C
vaste kosten
D
kosten per uur die de loodgieter werkt

Slide 24 - Quizvraag

noteer de formule.

Slide 25 - Open vraag

De formule is

b=40a+20

vul het getal 140 in op de juiste plek

Slide 26 - Open vraag

Je hebt nu de vergelijking

140 = 40a +20
Hoeveel moet ik betalen puur voor het werken? (vul alleen het getal in)

Slide 27 - Open vraag

Je hebt nu de vergelijking

120 = 40a
Hoeveel moet ik betalen per uur? (vul alleen het getal in)

Slide 28 - Open vraag

Je hebt nu de vergelijking

120 = 40a
Hoeveel uur is er gewerkt? (vul alleen het getal in)

Slide 29 - Open vraag



Geef de vergelijking die hierbij past.

Slide 30 - Open vraag

Je hebt nu de vergelijking

15 = 10 + 0,5a

Hoeveel euro moet ik betalen als ik de vaste lasten eraf haal?
(vul alleen het getal in)

Slide 31 - Open vraag

Ik heb de vaste lasten eraf gehaald en houd dus de volgende vergelijking over:

5 = 0,5a

Hoeveel ramen zijn er dus gewassen?
a = ....

Slide 32 - Open vraag

Stel de vergelijking op die hoort bij een geoefende hardloper met een maximale hartslag van 182.

Slide 33 - Open vraag

De vergelijking die hoort bij een geoefende hardloper met een maximale hartslag van 182 is:

182 = 210 - 0,5*l

Welk getal moet ik invullen op de plek van 0,5*l ?

Slide 34 - Open vraag

Je weet dus dat

0,5*l = 28

Vul in:
l = ....

Slide 35 - Open vraag

Dus:
    H = 210 - 0,5*l

Formule:

Slide 36 - Tekstslide

Dus:
    H = 210 - 0,5*l
182 = 210 - 0,5*l

Formule:
Vergelijking:

Slide 37 - Tekstslide

Dus:
    H = 210 - 0,5*l
182 = 210 - 0,5*l
0,5l = 28
0,5*56 = 28
   
Formule:
Vergelijking:
Oplossen van de vergelijking:


Slide 38 - Tekstslide

Dus:
    H = 210 - 0,5*l
182 = 210 - 0,5*l
0,5l = 28
0,5*56 = 28
    l = 56

Formule:
Vergelijking:
Oplossen van de vergelijking:

Oplossing:


Slide 39 - Tekstslide

Dus:
    H = 210 - 0,5*l
182 = 210 - 0,5*l
0,5l = 28
0,5*56 = 28
    l = 56

Formule:
Vergelijking:
Oplossen van de vergelijking:

Oplossing:
Controle:

Slide 40 - Tekstslide

De oplossing van de gevonden vergelijking

182 = 210 - 0,5*l is

l = 56

De juiste manier van controleren is:
A
H = 210 - 0,5*56 H = 210 - 28 H = 182 klopt.
B
182 = 210 - 0,5*56 182 = 210 - 28 182 = 182 klopt.
C
H = 210 - 0,5*l klopt.
D
56 = 210 - 0,5*182 56 = 210 - 91 56 = 119 klopt.

Slide 41 - Quizvraag

Dus:
    H = 210 - 0,5*l
182 = 210 - 0,5*l
0,5l = 28
0,5*56 = 28
    l = 56
182 = 210 - 0,5 * 56  
182 = 210 - 28
182 = 182 klopt.
Formule:
Vergelijking:
Oplossen van de vergelijking:

Oplossing:
Controle:

Slide 42 - Tekstslide

Stel de vergelijking op die hoort bij een geoefende hardloper met een maximale hartslag van 182.

Slide 43 - Open vraag

De vergelijking die hoort bij een geoefende hardloper met een maximale hartslag van 182 is:

-182 = 0,5*l - 210

Geef de vergelijking die ik krijg als ik het vast getal eraf haal:

Slide 44 - Open vraag

Los op:

28 = 0,5*l

l = .....

Slide 45 - Open vraag

Los op:

28 = 0,5*l

l = .....

Slide 46 - Open vraag

Terugblik:
Filmpje

Slide 47 - Tekstslide

Weet je nog?

Slide 48 - Tekstslide

10.3 Werken met formules
Leerdoelen:

  • Je leert hoe je de uitkomst berekent bij een formule.

Slide 49 - Tekstslide

De formule die hierbij past is:

a = 3d

Welke afstand hoort bij een d(iagonaal) van 35 cm?

Slide 50 - Open vraag

Wat hebben jullie vandaag geleerd over formules?

Slide 51 - Woordweb

Heb je nog vragen?
A
Ja
B
Nee

Slide 52 - Quizvraag



Slide 53 - Open vraag

Los de vergelijking op met uitkomst t = 8

v = ...

Slide 54 - Open vraag