v5 semaine 47

v5 semaine 47
B: grammaire I et les corrections de semaine 46
D: LES VERBES unité 2 grammaire II
A: les buts de la semaine
C: Tristan et Lounis : ex 15-16
• 15,16, 18,24
• En ligne, 27, 29,30
• Les trois mousquetaires : chap 14 et 15

E: les comparaisons : de trappen van vergelijking en het aanwijzend voornaamwoord
F: les trois mousquetaires
1 / 52
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

In deze les zitten 52 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

v5 semaine 47
B: grammaire I et les corrections de semaine 46
D: LES VERBES unité 2 grammaire II
A: les buts de la semaine
C: Tristan et Lounis : ex 15-16
• 15,16, 18,24
• En ligne, 27, 29,30
• Les trois mousquetaires : chap 14 et 15

E: les comparaisons : de trappen van vergelijking en het aanwijzend voornaamwoord
F: les trois mousquetaires

Slide 1 - Tekstslide

GRAMMAIRE I 
Standaard zinsvolgorde 
Bepalingen van tijd/plaats - onderwerp - ww gezegde - lijdend voorwerp - meewerkend voorwerp - bepalingen van plaats/tijd

Voorbeelden
 Hier     ma soeur    a écrit      une lettre      à ma mère 
 Demain    je      vais faire    mes devoirs      à l'école

Slide 2 - Tekstslide

A: les buts de la semaine
programme : 
=> l'ordre des mots (grammaire II unité 2)
=>correction ex 7-9
=> rendre 10 : 60 mots à l'aide du texte page 42  ( 25 min)

LES BUTS de cette semaine ... 
après avoir repris l'ordre des mots, vous écrirez un mail a votre ami(e) tout en utilisant les mots et les phrases de LOUNIS. 

Les verbes de cette unité sont donnés, mais c'est à vous de les apprendre.

finalement on aimerait aussi savoir comment finit l'histoire d'Artagnan 

Slide 3 - Tekstslide

Begin de zin met een hoofdleter en eindig met een punt
ne - depuis cette année - prof - plus - leur - de notes - donne

Slide 4 - Open vraag

Alle werkwoorden staan altijd bij elkaar
Voorbeelden:
- Nous sommes en vacances en France.
- Nous sommes allés en vacances en France.
- Nous allons aller en vacances en France.
- Nous irons en vacances en France
- Nous avons voulu aller en vacances en France ?

Slide 5 - Tekstslide


1. De bepaling van tijd staat in het Frans aan het begin of het einde van de zin.
   Après, on va manger ensemble.                          Daarna gaan we samen eten.

2. De bepaling van plaats staat in het Frans meestal aan einde van de zin.
    On va manger ensemble au restaurant.           We gaan samen eten in het restaurant.

3.  Als je een tijd- en een plaatsbepaling in één zin hebt, heb je 2 opties:
-    eerst de tijd (vooraan) en dan de plaats (achteraan).
     Cet après-midi, je vais jouer de la guitare dans ma chambre.
     (ik ga vanmiddag gitaar spelen in mijn kamer)

-  Je zet ze beide achteraan met eerst de plaats en dan de tijd
    Je vais jouer de la guitare dans ma chambre cet après-midi.


Woordvolgorde: bepalingen van tijd en plaats

Slide 6 - Tekstslide

De Franse woordvolgorde gaat zo:
A
1. onderwerp 2. hulpwerkwoord 3.de rest
B
1. onderwerp 2. voltooid deelwoord 3. de rest
C
1. onderwerp 2. ALLE werkwoorden 3. de rest
D
1. de rest 2. onderwerp 3. ALLE werkwoorden

Slide 7 - Quizvraag

Woordvolgorde Frans: ontkennende zin

De ontkenning staat alijd om het eerste ww heen!



1. Vanavond, heeft Eva geen cadeau aan haar broer gegeven
    Ce soir, Eva  n' a pas donné un cadeau à son frère.

2. ik ga morgen geen jurk kopen
    Je ne  vais pas acheter de robe demain.

3.  Ik zal volgende week niet naar school kunnen gaan
      La semaine prochaine je ne pourrai pas aller à l'école


Slide 8 - Tekstslide

NE ...persoonsvorm... PAS/PLUS/RIEN
voorbeelden:
Je ne veux pas aller en France.   (gezegde = veux aller)
Tu n'es plus allé en vacances en France.  (gezegde = es allé)
Elle n'a jamais été en France.             (gezegde = a été)
Nous n'avons rien pu faire en France. (gezegde = avons pu faire)

Slide 9 - Tekstslide

Plaats van het bijwoord
De plaats van het bijwoord is afhankelijk van waar het betrekking op heeft. 

Op de hele zin : helemaal vooraan 
Heureusement, mon prof ne sera jamais remplacé par un robot 

Op een bijvoeglijk naamwoord of bijwoord : direct ervoor 
Je pense que c'est une très bonne idée.
Il a trop vite changé d'avis.

Op een ww : direct achter de persoonsvorm (= het 1e ww) behalve als deze ontkennend is, dan na het 2e deel van de ontk.
J' aime beaucoup les fraises
Je n' aime pas beaucoup les fraises

J' ai toujours détesté les notes. 
Je n' ai pas toujours détesté les notes

Slide 10 - Tekstslide

Eerst Lijdend vw dan Meewerkend vw
  1. Nous avons donné des cadeaux à nos amis
  2. Le prof va enseigner les maths à ses élèves
  3. Le guide raconte l'histoire du monument historique au touriste
  4. Le chien a apporté la balle à son maître

Slide 11 - Tekstslide

Plaats van het vnw LV / MV
Infinitif / heel ww? :   vóór het hele ww      Il  va  le  faire.
Anders:                          vóór het 1e ww          Il   l' a  fait.

Ontkenning  altijd  om  1e ww  (met het vnw.) heen:
Il   ne   va   pas   le   faire.
Il   ne   l'   pas   fait.

Slide 12 - Tekstslide

Standaard zinsvolgorde Frans
bepalingen van plaats/tijd - Onderwerp - ww gezegde - lijdend voorwerp - meewerkend voorwerp - bepalingen van plaats/tijd

L'année dernière notre école a lancé un nouveau projet 


Slide 13 - Tekstslide

In het Frans is de woordvolgorde hetzelfde als in het Nederlands.
A
waar
B
niet waar

Slide 14 - Quizvraag

Welk woord staat niet op de goede plaats?
Heureusement elle veut demain courir les magasins avec moi.
A
heureusement
B
demain
C
courir
D
avec moi

Slide 15 - Quizvraag

Welk woord staat niet op de goede plaats?
Il n'a pas fait bien ses devoirs

A
n'
B
pas
C
fait
D
bien

Slide 16 - Quizvraag

Welk woord staat niet op de goede plaats?
Tu me veux donner ce livre la semaine prochaine?
A
me
B
donner
C
ce livre
D
la semaine prochaine

Slide 17 - Quizvraag

Begin de zin met een hoofdletter en eindig met een punt.
conseillé de - m'- manger des pâtes - Elle- a

Slide 18 - Open vraag

Begin de zin met een hoofdleter en eindig met een punt
ont-leur temps d'entraînement - Les athlètes - réduit

Slide 19 - Open vraag

Begin de zin met een hoofdleter en eindig met een punt
a- pour ses fans - le chanteur français - L'année dernière - un grand concert- donné

Slide 20 - Open vraag

Begin de zin met een hoofdleter en eindig met een punt
lui - envoyé - les devoirs - l'élève - par mail - Heureusement - a

Slide 21 - Open vraag

Begin de zin met een hoofdleter en eindig met een punt
veulent- une carte postale - bien -Les filles - envoyer - à leur idole

Slide 22 - Open vraag

Begin de zin met een hoofdleter en eindig met een puntdans le monde entier - elle - devenue- célèbre- très - est

Slide 23 - Open vraag

begin de zin met een hoofdleter en eindig met een punt
éducatifs - dans - élèves - jouer - le futur - à l'école - à des jeux vidéo - vont

Slide 24 - Open vraag

begin de zin met een hoofdleter en eindig met een punt.
pas -le musicien - la vérité - va - aux médias - ne - dire

Slide 25 - Open vraag

Begin de zin met een hoofdleter en eindig met een punt.
ne - nouveau - mes - le système d'évaluation - comprennent - pas du tout - parents

Slide 26 - Open vraag

Standaard zinsvolgorde Frans
bepalingen van plaats/tijd - Onderwerp - ww gezegde - lijdend voorwerp - meewerkend voorwerp - bepalingen van plaats/tijd


Slide 27 - Tekstslide


Exercice 7 – mise en route ~ vocabulaire
A 1 d’après volgens
 2 accessible toegankelijk
 3 vains tevergeefs
 4 contredire tegenspreken
 5 mentionne noemt
B
 werkwoord vertaling zelfstandig naamwoord vertaling
1 réussir slagen la réussite het succes
2 regarder bekijken le regard de blik
3 convaincre overtuigen la conviction de overtuiging
4 percevoir waarnemen la perception de waarneming
5 étudier bestuderen l’étude de studie / het onderzoek

8.1 Van adolescenten en volwassenen.
2 Wat betekent slagen in het leven voor adolescenten?
 Wat heb je volgens hen nodig om te slagen?
 Wat vinden volwassenen ervan?
3 Voor adolescenten heeft succes en slagen niet alleen met de toekomst te maken, maar ook met het heden. Met vrienden, familie en met school. Volgens beide groepen zijn motivatie, zelfvertrouwen en hard werken nodig om succesvol te zijn. Meer dan de helft van de jongeren heeft een familielid als voorbeeld/rolmodel.
Exercice 9 – compréhension détaillée
1 Men denkt vaak dat jongeren ruzie hebben met hun familie en niet geïnteresseerd zijn in school. Jongeren zelf echter vinden dat ze juist op het gebied van familie en school beter slagen dan in liefdesrelaties, sport en kunst.
2 C / 3 C / 4 A   

Slide 28 - Tekstslide

B:  corrigez vos devoirs

Slide 29 - Tekstslide

5 15% het perc. jongeren dat hun moeder als rolmodel ziet
 // 18% het percentage jongeren dat hun vader als rolmodel ziet //23% het percentage jongeren dat een bekend persoon als een rolmodel ziet
6 a d’abord en ensuite
 b Hun belangrijkste vb behoren tot hun familie.
 De factoren om te slagen zijn bereikbaar (haalbaar).
7 signaalwoord functie vertaling
 a pas seulement … mais aussi toevoeging, uitbreiding niet alleen … maar ook
 b ainsi que vergelijking evenals
 c de plus toevoeging, uitbreiding bovendien
 d même si tegenstelling zelfs als
 e cependant tegenstelling echter
 f lorsque tijdsvolgorde terwijl
 g mais tegenstelling maar
8 a In de tweede en derde kolom wordt weergegeven welk belang jongeren en volwassenen hechten aan de genoemde factoren om een geslaagd leven te leiden
8 b regel 21-27 (Adolescents et adultes … bien dans sa peau)
 c In de vierde kolom wordt weergegeven welke factoren volwassenen denken dat jongeren noemen om een geslaagd leven te leiden. Dit wordt beschreven in regel 28-31 (Cependant, … du travail (16 %)).
9 a Dat zijn de gebieden waarin jongeren de indruk hebben dat ze het beste slagen. / Jongeren
   hebben de indruk dat ze in deze gebieden het beste slagen.
 b De vetgedrukte woorden beklemtonen het zinsdeel dat tussen deze woorden staat.

Slide 30 - Tekstslide

c: écrire : 

15 : soulignez les phrases dans le message de Lounis
16 : reconstruire : soyez créatifs avec le contenu du mail de LOUNIS

foto tekst : libre service TM V5
Exercice 14 : numéro 3,4,5 ensemble

Slide 31 - Tekstslide


14.3 à – as – du – est-ce que – mal – mettre – te – au travail ? – tu





Slide 32 - Open vraag

Tekst
Hoe zegt Lounis dat :
hij niet meer weet wat hij moet doen?
hij is ontslagen?
zijn baas hem meteen verdacht?
hij kon protesteren wat hij wilde?
hij beter kon vertrekken?
hij natuurlijk niet schuldig is en dat Tristan zich geen zorgen hoeft te maken?




Slide 33 - Tekstslide


14.4 :avec – en conflit – -elle – est – famille ? – sa






Slide 34 - Open vraag

14. 5
arrêté – être – -t-il – la – par – police ? – va

Slide 35 - Open vraag

ex 16 Écrire un mail – Pas coupable !
Dans votre lycée, des objets disparaissent. Un professeur vous accuse.
Vous écrivez un mail à votre meilleur(e) ami(e).

Vertel dat je wanhopig en boos bent.
Vertel dat iemand op school mobieltjes en portemonnees steelt.
Schrijf dat een leraar je meteen verdacht en dat hij jou heeft beschuldigd van diefstal.
Vertel dat je niet schuldig bent.
Zeg dat je niet weet wat je moet doen.
Vraag hem/haar of je langs kunt komen om te praten.

Utilisez les mots et les phrases du texte Vous êtes licencié.










timer
10:00

Slide 36 - Tekstslide

D: GRAMMAIRE II : apercevoir (opmerken) / battre ( slaan)/ conclure ( concluderen) et suivre (volgen) / -re / pouvoir (kunnen)/ savoir (weten)/voir (zien) et vouloir (willen)
je bats
tu bats
il bat
nous battons
vous battez
ils battent

 battu
 battr

Ik sla
jij slaat
hij slaat 
wij slaan 
jullie /u slaan
zij slaan

geslagen
zal slagen
il bat


in de volgende slide zie je per werkwoord alleen wat je nodig hebt (het hoognodige)
de présent
NIET de imparfait WANT die kan je afleiden van de nous vorm présent en daar plak je ais/ais/ait/ions/iez/aient achter
het voltooid deelwoord (nodig voor passé composé, vergeet er niet een hulpwerkwoord voor te zetten)
stam van de futur , daar zet je dan de uitgangen van de futur achter of van de futur du passé resp: ai as a ons ez ont/ ais ais ait ions iez aient
LET OP : futur vertaal je met ZULLEN en futur du passé met ZOUDEN


Slide 37 - Tekstslide

D: GRAMMAIRE II : apercevoir (opmerken) / battre ( slaan)/ conclure ( concluderen) et suivre (volgen) / -re / pouvoir (kunnen)/ savoir (weten)/voir (zien) et vouloir (willen)
je conclus
tu conclus
il conclut
nous concluons
vous concluez
ils concluent

conclu
conclur
j'aperçois
tu aperçois
il aperçoit
nous apercevons
vous apercevez
ils aperçoivent

aperçu
apercevr


je bats
tu bats
il bat
nous battons
vous battez
ils battent

 battu
je battr

je suis
tu suis
il suit 
nous suivons
vous suivez
ils suivent

 suivi
suivr
je peux
tu peux
il peut
nous pouvons
vous pouvez
ils peuvent

pu
pourr


je sais
tu sais
il sait
nous savons
vous savez
ils savent

su
saur

je vois      nous voyons
tu vois     vous voyez
il voit       ils voient

vu
verr
je veux          nous voulons
tu veux         vous voulez
il veut            ils veulent

voulu
voudr
-re : je vends    nous vendons
tu vends           vous  vendez
il vend               ils vendent

vendu
vendr

Slide 38 - Tekstslide

Bijvoeglijk gebruikt
ce garçon- deze/die jongen
ces garçons -deze/die jongens
cet artiste -deze/die kunstenaar
ces artistes -deze/die kunstenaars
cet hôtel- dit/dat hotel
ces hôtels- deze/die hotels
cette route- deze/die weg
ces routes - deze/die wegen
cette voiture- deze/die auto
ces voitures -deze/die auto's

Slide 39 - Tekstslide

Sleep de woorden naar het juiste aanwijzende voornaamwoord (2 per vak)
Ce
Cet
Cette
Ces
table
mur
animal
portables
fille
chaussures
homme
bureau

Slide 40 - Sleepvraag

Bijvoeglijk gebruikt

Met nadruk of om duidelijk verschil te maken:
-ci / of -là toevoegen aan het zelfstandig naamwoord

Ce livre-ci ou ce livre-? - Dit boek of dat boek?
Cette pomme-ci ou cette pomme-?- Deze appel of die appel?
Ces vins-ci ou ces vins-là? Deze of die wijnen?

Slide 41 - Tekstslide

Slide 42 - Tekstslide

article démonstratif
zelfstandig gebruikt
Tu prends cette voiture ou celle-là?

Slide 43 - Tekstslide

Slide 44 - Tekstslide

Trappen van vergelijking

vergelijkende - vergrotende- overtreffende trap 
Vergelijkend : Deze broeken zijn even mooi als die broeken. 
=> ces pantalons-ci sont aussi beaux que ces pantalons-là
aussi…. bijv.nw…. que/qu’
vergrotend : Ik ben langer dan mijn beste vriend :
=>  je suis plus long que mon meilleur ami
plus…. bijv.nw…. que/qu’
moins…. bijv.nw…. que/qu’

overtreffend : Deze auto is het mooist
=> cette voiture est la plus belle

Slide 45 - Tekstslide

vergelijkende trap= le comparatif
Vergelijkende trap : aussi …. que : 
Jean est aussi riche que Pierre
                                          plus….que : 
Jean est plus riche que Pierre
                                          moins ...que
Jean est moins riche que Pierre

Slide 46 - Tekstslide

vergelijkende trap : 
Je vergelijkt twee mensen/dingen/situaties/zaken : 
aussi....que : even .... als : 
Jan is even groot als Bram : Jean est aussi grand que Bram
Anne is even groot als Lisa : Anne est aussi grande que Lisa

moins .... que :  minder ...dan :
Ce livre est  moins captivant que  Harry Potter

plus.... que : meer ....dan
Les vacances d'été sont plus longues que les vacances d'hiver.

Slide 47 - Tekstslide

Overtreffende trap 
Waar je in het Nederlands - st achter het bijvoeglijk naamwoord zet, zet je in het Frans LE PLUS/ LA PLUS of LES PLUS voor het bijvoeglijk naamwoord! 
Let wel op de plaats van het bijvoeglijk naamwoord bon beau jolie weetjewelweetjeniet?

Jean est le plus grand => Jan is het grootst 
le plus beau livre => het mooiste boek 
le livre le plus captivant => het spannendste boek
la plus belle robe => de mooiste jurk
les enfants les plus sages => de braafste kinderen
l'appartement le plus moderne => het modernste appartement



Slide 48 - Tekstslide

attention! quelques cas particuliers : 

=> Goed -beter-best als bijvoeglijk naamwoord : 
bon - meilleur (e) (s) - le meilleur (la meilleure/les meilleurs/ les meilleures)
=> goed - beter - best als bijwoord : 
bien - mieux- le mieux
=> slecht -slechter-slechtst als bijvoeglijk naamwoord : 
mauvais (e) (s) - plus mauvais(e)(s)- le plus mauvais (la plus mauvaise/ les plus mauvais)
=> slecht-slechter-slechtst als bijwoord
mal- plus mal - le plus mal én mal-pire-le pire

Slide 49 - Tekstslide

Slide 50 - Link

Slide 51 - Tekstslide

E: GRAMMAIRE II 
herhaling ; Het aanwijzend voornaamwoord
Het aanwijzend voornaamwoord

Slide 52 - Tekstslide