Les klas 3: ch3 Bron B & D passé composé être (2 lessen)

1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Video

Programme


  •  Leren bron A & B
  • Werkwoorden -ir/-er/re
  • Leren + Bron B maken
  • Herhaling passé composé avoir
  • Passé composé met être
  •  Les devoirs
  • Afsluiting 

Slide 3 - Tekstslide

Les buts
Welke kunnen we afvinken?
Aan het einde van deze les...
 - begrijp ik de passé composé en kan ik die toepassen

 - Kan ik een tekst begrijpen over Marokko.




Slide 4 - Tekstslide

le travail
le gâteau
le quartier
sauf
seulement
découvrir
partir
le désert
behalve
het gebak
het werk
de wijk
slechts
de woestijn
ontdekken
vertrekken

Slide 5 - Sleepvraag

Werkwoorden -er/-ir/re
ww op -er: parler

je parle
tu parles
il/elle/on parle
nous parlons
vous parlez
ils/elles parlent
ww op -ir: finir

je fini
tu finis
il/elle/on fini
nous finissons
vous finissez
ils/elles finissent
ww op -re: vendre

je vends
tu vends
il/elle/on vend
nous vendons
vous vendez
ils/elles vendent

Slide 6 - Tekstslide

Werkwoorden -er/-ir/re
ww op -er: parler

je parle
tu parles
il/elle/on parle
nous parlons
vous parlez
ils/elles parlent
ww op -ir: finir

je finis
tu finis
il/elle/on finit
nous finissons
vous finissez
ils/elles finissent
ww op -re: vendre

je vends
tu vends
il/elle/on vend
nous vendons
vous vendez
ils/elles vendent

Slide 7 - Tekstslide

Werkwoorden -er/-ir/re

Ga naar Verbuga en vul in

Tijden: présent
Regelmatige werkwoorden: 
- kies 5 werkwoorden die eindigen op -er
- kies 5 werkwoorden die eindigen op -ir
- kies 5 werkwoorden die eindigen op -re

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Link

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

de passé composé
de passé composé met avoir 
Je gaat dus leren om in de verleden tijd
iets  in het Frans te vertellen.

Slide 12 - Tekstslide

Een korte samenvatting:
Stap 1: voeg het hulpwerkwoord 'avoir' goed toe.
Stap 2: plaats het voltooid deelwoord erachter:
werkwoorden op -er, zoals 'donner'
1. 'r' eraf --> donne 
2. streepje op de laatste 'e' --> donné
Ik heb een cadeau gegeven = J'ai donné un cadeau
finir = fini
vendre = vendu
Uitzonderingen zijn: être = été, avoir = eu, faire = fait, prendre = pris

Slide 13 - Tekstslide

werkwoorden op -er
-er + é

J'ai dansé
Tu as dansé
Il/elle a dansé
On a dansé
Nous avons dansé
Vous avez dansé
Ils/Elles ont dansé
werkoorden op -ir
-ir + i

J'ai choisi
Tu as choisi
Il/elle a choisi
On a choisi
Nous avons choisi
Vous avez choisi
Ils/elles ont choisi
werkwoorden op -re
-re + u

J'ai vendu
Tu as vendu
Il/elle a vendu
On a vendu
Nous avons vendu
Vous avez vendu
Ils/elles ont vendu

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

De passé composé - être

Hebben = être
je suis
tu es
il/elle/on est
nous sommes
vous êtes
ils/elles sont

Slide 16 - Tekstslide

suis
es
est
sommes
êtes
sont
je
tu
il
elle
on
nous
vous
ils 
elles

Slide 17 - Sleepvraag

être
uitspraak: 
zijn
je suis
sjuh swie
ik ben
tu es
tu è(s)
jij bent
il est
iel è
hij is
elle est
el è
zij is
on est
on è
men is / we zijn
nous sommes
noe som
wij zijn
vous êtes
voe (z) èt
jullie zijn / u bent
ils sont
iel son
zij zijn (mnl. mv.)
elles sont
el son
zij zijn (vrl. mv.)

Slide 18 - Tekstslide

de passé composé met être:
être werkt dan als = teken: het voltooid deelwoord gedraagt zich dan net als een bijvoeglijk naamwoord:  het past zich aan aan aan het onderwerp: : mnl., vrl., ev. en/of mv:
il est grand  - il est allé
elle est grande - elle est allée
ils sont grands - il sont  allés
elles sont grandes - elles sont allées

Slide 19 - Tekstslide

Passé composé être 
Je           suis              allé (e)             ik ben gegaan
Tu           es                  allé (e)
Il              est                allé
Elle         est                allée
nous       sommes   allé(e)s
vous        êtes            allé(e)s
Ils             sont            allés 
Elles        sont            allées

Slide 20 - Tekstslide

passé composé + être
1. (aller)                  Il .....................    ......................
2. (arriver)            Tu .....................    ......................
3. (retourner)      Nous .....................    ......................
4. (descendre)    Vous .....................    ......................
5. (sortir)               Je....................    ......................

passé composé = onderwerp + avoir/être + voltooid deelwoord

Slide 21 - Tekstslide

De passé composé: maken


1. juiste vorm avoir of être.
2. voltooid deelwoord maken.
3. achter elkaar zetten.
aller:
1. met être
2. aller - -er + é
3. je suis allé(e)

choisir:
1. met avoir
2. choisir- -ir + i
3. j'ai choisi

Slide 22 - Tekstslide

Tim is gevallen =
A
Tim est tombée
B
Tim est tombé

Slide 23 - Quizvraag

Mariëlle is binnengekomen =
A
Mariëlle est entré
B
Mariëlle est entrée

Slide 24 - Quizvraag

Sam en Marc zijn gevallen =
A
Sam et Marc sont tombés
B
Sam et Marc sont tombées

Slide 25 - Quizvraag

Le passé composé : être ou avoir ?
90% van de tijd = avoir
10% van de tijd = être = welke werkwoorden?

Slide 26 - Tekstslide

Le passé composé avec "être"

Slide 27 - Tekstslide

Dan tot slot:
De keus tussen 'hebben' en 'zijn' is makkelijk: 
- Als je in de Nederlandse vertaling 'hebben' gebruikt, is dit ook zo in het 
  Frans.
- Als je in de Nederlandse vertaling 'zijn' gebruikt, is dit ook zo in het 
  Frans. 


1 uitzondering: ik ben geweest > zijn > MAAR j'ai été (hebben)

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Link

Slide 30 - Video

Les devoirs
pour cette semaine
Faites 
Bron A: les exercices  4, 5abcd, 6abc à la page 96

Apprenez voca A&B à la page 124



Slide 31 - Tekstslide

Opdracht spreken vanaf donderdag
Ik kan mezelf voorstellen, over mijn familie/huisdieren praten & mijn hobby's

Ik kan vertellen over een vakantie en heb een verhaal waarbij ik gebruik heb gemaakt van de passé composé & de woorden en zinnen van chapitre 3: 

Waar ben je geweest? 
Trein/vliegtuig/auto? 
Met wie? 
Wat heb je daar gedaan/bezocht? 
Hoe was het weer?




Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Tekstslide