Inspiratie

Inspiratie
5 minuten opstarten
Zometeen komt de uitleg, zorg ervoor dat je mee kan schrijven!
timer
5:00
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 2

In deze les zitten 28 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

Inspiratie
5 minuten opstarten
Zometeen komt de uitleg, zorg ervoor dat je mee kan schrijven!
timer
5:00

Slide 1 - Tekstslide

Genotype
  • Hoe begint een mens?
  • Bij de bevruchting van een eicel
  • Bij het maken van de eerste lichaamscel
  • Wat is er samengekomen bij de bevruchting?

Slide 2 - Tekstslide

Genotype
  • In de eerste lichaamscel zitten 46 chromosomen
  • Hierin staat informatie voor erfelijke eigenschappen
  • Voorbeeld?
  • Al deze eigenschappen samen = genotype

Slide 3 - Tekstslide

Fenotype
  • Wat staat er in haar genen over haar haarkleur?
  • Geen idee
  • Ze heeft een ander uiterlijk dan wat er in haar genen staat
  • Fenotype =  het uiterlijk van een organisme

Slide 4 - Tekstslide

Mitose en Meiose
  • Wat is mitose?
  • Gewone celdeling
  • De chromosomen worden dubbelvoudig
  • Meiose?
  • Chromosomen worden enelvoudig

Slide 5 - Tekstslide

Geslachtschromosomen
  • Zijn deze chromosomen van een jongen of meisje?
  • Het geslachtschromosoom bepaald
  • XX=Meisje XY=Jongen
  • Waarom is het nooit YY?

Slide 6 - Tekstslide

Geslachtschromosomen
  • Een geslachtscel krijgt één van elk (van de 23) paar na de meiose
  • Die van een vrouw geeft X of X
  • Die van een man geeft X of Y
  • Dus...

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Genen en genenparen
  • Wat is een gen?
  • Voor elke erfelijke eigenschap heb je een genenpaar
  • Waarom een paar?
  • Één van je vader, en één van je moeder
  • Deze genen kunnen verschillen

Slide 9 - Tekstslide

Homozygoot en heterozygoot
  • Als er toevallig 2 dezelfde genen zijn, bijvoorbeeld blauwe ogen ben je homozygoot voor de eigenschap
  • Bij twee verschillende, bijvoorbeeld 1 blauw en 1 groen, ben je heterozygoot

Slide 10 - Tekstslide

Dominant en recessief
  • Genen kunnen dominant (D) of recessief (d) zijn
  • Als de dominante voorkomt in je genen dan komt dat in je fenotype
  • Mogelijkheden: DD, dd, Dd

Slide 11 - Tekstslide

Intermediair
  • Soms zijn genen niet helemaal dominant
  • Dan uiten ze een beetje van beide

Slide 12 - Tekstslide

Kruisingen
  • Om bepaalde erfelijke eigenschappen te "berekenen" gebruiken fokkers kruisingsschema's
  • P generatie betekend ouders (Parentes)
  • F-generatie staat voor nakomelingen (Filii) dit kan F1, of F2 zijn

Slide 13 - Tekstslide

Stap 1
  • Bij deze katten is het gen voor blauwe ogen (B) dominant over bruine ogen (b)
  • Het mannetje is homozygoot voor blauwe ogen, het vrouwtje heeft bruine ogen. Welke ogen hebben de F2, en wat zijn de kansen?
  • Eerste stap: wat zijn de ouders?

Slide 14 - Tekstslide

Stap 2
  • Mannetje is BB, vrouwtje is bb
  • Dus: BBxbb
  • Alleen maar Bb mogelijk, waarom?
  • De geslachtscel van de vader kan alleen maar een B hebben, en die van de moeder alleen maar een b
  • Nu hebben we F1

Slide 15 - Tekstslide

Stap 3
  • Nu gaan we F2 berekenen met een kruisingsschema:
  • Bb x Bb
  • Wat zijn de kansen? 
  • 75% kans op blauwe ogen
  • 25% kans op bruine ogen

Slide 16 - Tekstslide

Vraag 1
  • Hieronder is van twee verschillende personen een chromosomenpaar afgebeeld. De genen die bepalen of iemand de ziekte van Huntington wel of niet heeft, zijn aangegeven met letters.
  • Is het gen voor de ziekte van Huntington dominant of recessief? Of is dit niet uit de gegevens op te maken?

Slide 17 - Tekstslide

Vraag 2
  • Bij een labrador is sluik haar(H) dominant over krullend haar (h)
  • Een homozygoot mannetje met sluik haar wordt gekruist met een vrouwtje met een krullend haar
  • Wat zijn de verhoudingen in genotypen bij de F1?

Slide 18 - Tekstslide

Vraag 3
  • Bij rundvee is zwartbont dominant over roodbont (zwartbont = A en roodbont = a).
  • Wat is de kans op een zwartbont kalf, als beide ouders roodbont zijn?

Slide 19 - Tekstslide

Soort
  • Sommige dieren lijken veel op elkaar maar zijn de zelfde soort.
  • Organismen behoren tot dezelfde soort als ze vruchtbare nakomelingen kunnen krijgen
  • Wat bedoelen we hiermee?
  • Wanneer de kinderen ook kinderen kunnen krijgen

Slide 20 - Tekstslide

Ras
  • Groep organismen binnen één soort die verschilt van de rest van de soort
  • Door erfelijke eigenschappen
  • Bijna altijd kunstmatig ontstaan

Slide 21 - Tekstslide

Evolutie
  • Hoe zijn al de verschillende organismen ontstaan?
  • De theorie waarbij soorten ontstaan, veranderen en verdwijnen heet de evolutietheorie

Slide 22 - Tekstslide

Evolutie
  • 3 kernconcepten:
  • Variatie in genotype
  • Natuurlijke selectie
  • Ontstaan nieuwe soorten

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

Evolutie
  • Bij geslachtelijke voortplanting en bij mutaties ontstaan steeds nieuwe genotypen
  • Bijvoorbeeld bij slakken
  • Dus ook nieuwe fenotypen

Slide 25 - Tekstslide

Natuurlijke selectie
  • Één kikker legt wel duizend eieren, elke met andere genotypen en dus fenotypen
  • De één is beter aangepast op de omgeving dan de andere

Slide 26 - Tekstslide

Natuurlijke selectie
  • De nakomelingen die de betere fenotypen hebben voor hun omgeving, overleven
  • Natuurlijke selectie

Slide 27 - Tekstslide

Isolatie
  • Nieuwe soorten kunnen ontstaan door isolatie, een populatie muizen wordt door een rivier gesplitst
  • Door lange (verschillende) natuurlijke selectie, ontstaat een nieuwe soort

Slide 28 - Tekstslide