Spelling blok 1

1 / 47
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

In deze les zitten 47 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen vandaag?
Korte herhaling grammatica vorige week
Uitleg en herhaling spelling
Oefenen
Aan de slag

Slide 2 - Tekstslide

Zinsontleding

Persoonsvorm
Werkwoordelijk gezegde
Onderwerp
Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp
Bijwoordelijke bepaling
Bijvoeglijke bepaling
Woordsoortbenoeming

Werkwoorden
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
Lidwoord
Voorzetsel
Persoonlijk voornaamwoord

Slide 3 - Tekstslide

Spelling
Aan het einde van deze paragraaf heb je jouw kennis over het spellen van werkwoorden uit leerjaar 1 en  herhaald en kan je meerdere gezegdes in een zin herkennen en vervoegen

Slide 4 - Tekstslide

Welke drie soorten werkwoorden zijn er?

Persoonsvorm (tt & vt)
Infinitief
Voltooid deelwoord

Je checkt, voordat je start met hoe de spelling is, met wat voor soort werkwoord je te maken hebt.

Slide 5 - Tekstslide

Persoonsvorm in de tegenwoordige tijd

Schrijf de onderstaande woorden in de persoonsvorm tegenwoordige tijd:

Beginnen, heten, duwen, vormen, schrijven, blazen, stampen, onthouden, vertellen, ontdekken

DUS: Ik begin, hij begint, wij beginnen.

Slide 6 - Tekstslide

Spelling
Hoe zit het ook alweer?

Wat is het verschil tussen de ik-vorm en de stam?
Wanneer gebruiken we wat?

'Verhuizen'

Slide 7 - Tekstslide

Persoonsvorm tegenwoordige tijd
Ik
Ik vorm
Jij, je, u
Ik vorm + t
Hij, zij, jij, het, ze
Ik vorm + t
Wij, we, jullie, zij, ze
Hele werkwoord/infinitief
Als het onderwerp jij of je achter de pv staat, schrijf je alleen de ik-vorm

Slide 8 - Tekstslide

Persoonsvorm tegenwoordige tijd

Bij het werkwoord rennen:
ik ren, hij rent, zij rent, wij rennen

Bij het werkwoord worden:
ik word, hij wordt, zij wordt, wij worden
In de hij/zij/jij pvtt vorm = ik vorm + t

Slide 9 - Tekstslide

Oefenen

Slide 10 - Tekstslide

Ik ... (vinden) dat te ver fietsen(pvtt)
A
vind
B
vindt
C
vond
D
vondt

Slide 11 - Quizvraag

Het vliegtuig ... (landen) heel voorzichtig op de grond (pvtt)
A
Land
B
landt
C
landde
D
landte

Slide 12 - Quizvraag

mogen tegenwoordige tijd
.........jij 's winters zonder jas naar buiten?

Slide 13 - Open vraag

meten tegenwoordige tijd
Waarmee ......je de lengte van je tuin op?

Slide 14 - Open vraag

antwoorden TT
Zij (enkv) .......helemaal verkeerd op die vraag

Slide 15 - Open vraag

Soorten werkwoorden
Klankveranderende/sterke werkwoorden
Klankvaste/zwakke werkwoorden

Wat is het verschil?

Slide 16 - Tekstslide

Persoonsvorm verleden tijd
Bij het werkwoord rennen:
Ik rende, hij rende, zij rende, wij renden

Bij het werkwoord worden:
Ik werd, hij werd, zij werd, wij werden

Bij het werkwoord landen:
Ik landde, hij landde, zij landde, wij landden
twijfel je of er een de(n) of te(n) achter het woord komt, gebruik dan 't kofschip x

Slide 17 - Tekstslide

Oefenen

Slide 18 - Tekstslide

Zij ... (haten) de bus naar school (pvvt)
A
haat
B
haatt
C
haatte
D
haate

Slide 19 - Quizvraag

De reis met de auto ... (duren) zo ontzettend lang (pvvt)
A
Duurt
B
duurd
C
duurde
D
duurte

Slide 20 - Quizvraag

reizen vt
Mijn ouders .........graag door Europa

Slide 21 - Open vraag

verliezen vt
ik ...........soms met schaken

Slide 22 - Open vraag

blozen vt
Wat is er gebeurd, je .......zo!

Slide 23 - Open vraag

genezen vt
De dokter .........de patiënt

Slide 24 - Open vraag

Het voltooid deelwoord
Komt altijd voor in combinatie met een vorm van de persoonsvorm hebben, worden of zijn

Wij zijn vorig jaar verhuisd naar Rotterdam
Wij hebben een nieuwe woning gekocht
Wij worden bij de notaris verwacht

Slide 25 - Tekstslide

Schrijf het voltooid deelwoord

Slide 26 - Tekstslide

Zij hebben heel hard ... (lachen)

Slide 27 - Open vraag

Mijn oma heeft nieuwe schoenen ... (kopen)

Slide 28 - Open vraag

De boef wordt ... (overdragen) aan de politie

Slide 29 - Open vraag

De weg is ... (verbreden)

Slide 30 - Open vraag

Nu jij. Dezelfde regels gelden voor Engelse werkwoorden
Hele ww
Pv tt
pv vt
volt.dw
faxen
Faxt
faxte
gefaxt
hockeyen
hockeyt
hockeyde
gehockeyd
downloaden
downloadt
downloadde
gedownload
snookeren
snookert
snookerde
gesnookerd
zappen
boycotten

Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Tekstslide

Nu
Opdracht 1, 2 en 3 op blz. 27
1.6 Weet je het nog? - Werkwoorden

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Tekstslide

Wat gaan we vandaag doen?
Zinnen met twee onderwerpen en twee gezegdes.
Oefenen
Aan de slag

Slide 35 - Tekstslide

Samengestelde zinnen
  1. Ik ben te laat op school. De brug stond open
  2. Gisteren regende het heel hard. Ik ging met de auto naar school
  3. Ik ben heel erg moe. Ik ga slapen

Iedere zin hierboven heeft 1 persoonsvorm. Dat noemen we enkelvoudige zinnen.

Wat is de persoonsvorm in de zin?

Slide 36 - Tekstslide

Samengestelde zinnen
  1. Ik ben te laat op school. De brug stond open
  2. Gisteren regende het heel hard. Ik ging met de auto naar school
  3. Ik ben heel erg moe. Ik ga slapen

Iedere zin hierboven heeft 1 persoonsvorm. Dat noemen we enkelvoudige zinnen

Slide 37 - Tekstslide

Hoe spel je nou de persoonsvorm?
  1. Kijk of de zin in de tegenwoordige tijd of de verleden tijd staat
  2. Kijk dan of je enkelvoud of meervoud moet gebruiken
  3. Vul dan de juiste vorm van het werkwoord in. 


– Toen Sem gisteren het verhaal (vertellen), (lachen) zijn klasgenoten.

Hoe schrijf je de persoonsvormen? Overleg 1 minuut in tweetallen


Slide 38 - Tekstslide

Slide 39 - Tekstslide

Iedereen viert feest, want het is Bevrijdingsdag

Wat zijn de persoonsvormen? (pv 1, pv 2)

Slide 40 - Open vraag

Napoleons vrouw had een hondje, hoewel Napoleon niet van dieren hield.

Wat zijn de persoonsvormen? (pv 1. pv 2)

Slide 41 - Open vraag

Iedere zomer maak ik mooie foto's en die plak ik in een fotoboek.

Wat zijn de persoonsvormen? (pv 1, pv 2)

Slide 42 - Open vraag

Mijn zussen (zitten) op streetdance en ik (zitten) op pianoles.
Noteer de juiste vormen van de werkwoorden

Slide 43 - Open vraag

Vroeger (zitten) mijn zussen op streetdance, terwijl ik nu op pianoles (zitten).
Noteer de juiste vorm van de werkwoorden

Slide 44 - Open vraag

Ik (gaan) straks het boek Broergeheim kopen terwijl mijn vriendin het (lenen) uit de bibliotheek.
Noteer de juiste vorm van de werkwoorden

Slide 45 - Open vraag

Slide 46 - Tekstslide

Nu
1.7 Zinnen met twee onderwerpen en twee gezegdes
Opdracht 5 en 6

Slide 47 - Tekstslide