Wat is LessonUp
Zoeken
Kanalen
Inloggen
Registreren
‹
Terug naar zoeken
Opdracht 3. persoonsvorm, gezegde, onderwerp, lijdend voorwerp
Zinsdelen:
lijdend voorwerp
1 / 26
volgende
Slide 1:
Tekstslide
Nederlands
Middelbare school
vmbo k, g, t, mavo
Leerjaar 1,2
In deze les zitten
26 slides
, met
interactieve quizzen
en
tekstslides
.
Lesduur is:
50 min
Start les
Bewaar
Deel
Printen
Onderdelen in deze les
Zinsdelen:
lijdend voorwerp
Slide 1 - Tekstslide
Je weet al
hoe je de zin moet verdelen in zinsdelen
hoe je de persoonsvorm kunt vinden
hoe je het gezegde kunt vinden
hoe je het onderwerp kunt vinden
Slide 2 - Tekstslide
Leerdoel
weten hoe je een lijdend voorwerp in een zin moet vinden.
een lijdend voorwerp in een zin kunnen vinden.
Slide 3 - Tekstslide
pv, gezegde en onderwerp
De docent
geeft
een boek
aan Henk
Slide 4 - Tekstslide
lijdend voorwerp
De docent
geeft
een boek
aan Henk
Wie of wat + gezegde + onderwerp?
Wat
geeft
de docent
?
Slide 5 - Tekstslide
lijdend voorwerp
De docent
geeft
een boek
aan Henk
Wie of wat + gezegde + onderwerp?
Wat
geeft
d
e docent
?
een boek
Let op: De docent geeft
een enorm dik boek over het ontstaan van Nederland
aan Henk
Slide 6 - Tekstslide
Uitleg
Lijdend voorwerp:
wie / wat + gezegde + onderwerp?
De hond wilde de bal pakken
pv: wilde
gezegde wilde pakken
Wie wilde pakken? de hond (= onderwerp)
Wat wilde de de hond pakken? de bal (= lijdend voorwerp)
Slide 7 - Tekstslide
De postbode | gaf | het pakketje | aan de buren.
Wat is het lijdend voorwerp?
A
gaf
B
de postbode
C
het pakketje
D
aan de buren
Slide 8 - Quizvraag
Laura | heeft | haar huiswerk | toch | gemaakt.
Wat is het lijdend voorwerp?
A
Laura
B
haar huiswerk
C
toch
D
heeft gemaakt
Slide 9 - Quizvraag
Hebben | jullie buren | ook | een dure vakantie | geboekt | via die site?
Wat is het lijdend voorwerp?
A
jullie buren
B
via die site
C
een dure vakantie
D
hebben geboekt
Slide 10 - Quizvraag
Klopt dit?
In een zin zit altijd een lijdend voorwerp.
A
nee
B
ja
Slide 11 - Quizvraag
Klopt dit?
Een lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel (zoals op, in, aan, met, voor e.d.).
A
nee
B
ja
Slide 12 - Quizvraag
De clubleiding wil de vernielzuchtige supporters hun lidmaatschap ontnemen. Wat is het onderwerp?
A
De clubleiding
B
de vernielzuchtige supporters
C
hun lidmaatschap
D
zit er niet in
Slide 13 - Quizvraag
Volgende week donderdag haalt de taxichauffeur de reizigers om zes uur op. Wat is het onderwerp?
A
Volgende week donderdag
B
de taxichauffeur
C
de reizigers
D
om zes uur
Slide 14 - Quizvraag
Welke opgaven moeten we maken?
Wat is het lijdend voorwerp?
A
Welke opgaven
B
we
C
moeten maken
D
zit er niet in
Slide 15 - Quizvraag
Onze leraar verzamelt oude auto's.
Wat is het lijdend voorwerp?
A
Onze leraar
B
verzamelt
C
oude auto's
D
zit er niet in
Slide 16 - Quizvraag
De verliefde jongen kocht een roos.
Wat is het lijdend voorwerp?
A
De verliefde jongen
B
kocht
C
een roos
D
zit er niet in
Slide 17 - Quizvraag
Gisteren heeft mijn moeder alle shirts van ons elftal gewassen.
Wat is 'alle shirts van ons elftal'?
A
gezegde
B
onderwerp
C
lijdend voorwerp
D
persoonsvorm
Slide 18 - Quizvraag
Wat is de persoonsvorm in de volgende zin:
Elke vrijdagavond hang ik lekker op de bank
A
ik
B
hang
C
op de bank
D
elke vrijdagavond
Slide 19 - Quizvraag
Wat is de persoonsvorm in de volgende zin:
Sturen jullie ook altijd verjaardagskaarten?
A
jullie
B
verjaardagskaarten
C
Sturen
D
altijd
Slide 20 - Quizvraag
Wat is in de onderstaande zin het werkwoordelijk gezegde?
Het publiek moest lang op de huldiging wachten.
A
moest
B
wachten
C
moest wachten
D
de huldiging
Slide 21 - Quizvraag
Wat is het werkwoordelijk gezegde in de onderstaande zin?
De komende jaren zal de temperatuur stijgen.
A
zal
B
stijgen
C
zal gaan stijgen
D
zal stijgen
Slide 22 - Quizvraag
Wat is het onderwerp in de volgende zin:
Hebben Anouk en Wendy de opdracht nog niet gemaakt?
A
Anouk en Wendy
B
Hebben
C
de opdracht
D
gemaakt
Slide 23 - Quizvraag
Wat is het onderwerp in de volgende zin:
Gisteravond hebben veel mensen naar het nieuwe programma gekeken.
A
gisteravond
B
hebben
C
gekeken
D
veel mensen
Slide 24 - Quizvraag
Wat is het lijdend voorwerp in de volgende zin:
Gisteravond hebben mijn zus en ik een appeltaart gemaakt.
A
gisteravond
B
mijn zus en ik
C
gemaakt
D
een appeltaart
Slide 25 - Quizvraag
Wat is het lijdend voorwerp in de volgende zin:
Onder de tafel heeft mijn vader een cadeautje verstopt voor mijn neefje
A
onder de tafel
B
mijn vader
C
een cadeautje
D
voor mijn neefje
Slide 26 - Quizvraag
Meer lessen zoals deze
Opdracht 3. persoonsvorm, gezegde, onderwerp, lijdend voorwerp
Januari 2024
- Les met
30 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo k, g, t, mavo
Leerjaar 1,2
SMS klas 5; het lijdend voorwerp thema 3.
Maart 2022
- Les met
49 slides
Taalles
Primary Education
Age 10,11
Thema 6: hoofdvormen werkwoorden en meewerkend voorwerp.
Mei 2022
- Les met
44 slides
Taal
Primary Education
Zinsontleding
November 2022
- Les met
14 slides
Les 5 (21 september 2024)
September 2024
- Les met
20 slides
Nederlands
Secondary Education
Age 12
zinsdelen quiz
September 2024
- Les met
29 slides
LessonUp
Primary Education
Lower Secondary (Key Stage 3)
Upper Secondary (Key Stage 4)
Woordvolgorde
Juni 2022
- Les met
24 slides
English
Tertiary Education
Lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp
Januari 2023
- Les met
19 slides
Nederlands
Lager onderwijs