In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
Thema Mens en Milieu
Vervolg op thema Ecologie
(herhaling)
Slide 1 - Tekstslide
Wat is een ecosysteem?
A
Alle abiotische factoren samen
B
Alle relaties tussen organismen en hun milieu
C
A en B
D
Een bepaald gebied, waarin de biotische en abiotische factoren een eenheid vormen
Slide 2 - Quizvraag
Wat zijn abiotische factoren?
A
De invloeden afkomstig van de levende natuur
B
De invloeden afkomstig van de levenloze natuur
C
Alle relaties tussen organismen en hun milieu
D
A en B
Slide 3 - Quizvraag
Temperatuur is ....
A
Een abiotische factor
B
Een biotische factor
C
Geen biotische en geen abiotische factor
D
Zowel een abiotische als een biotische factor
Slide 4 - Quizvraag
Er wordt gemaaid en het organische afval wordt in de sloot gegooid. Neemt hierdoor de groei van algen toe? Zijn reducenten hierbij betrokken?
A
Toename algen, reducenten zijn niet betrokken
B
Toename algen, reducenten zijn wel betrokken
C
Geen toename algen, reducenten zijn niet betrokken
D
Toename algen, reducenten zijn wel betrokken
Slide 5 - Quizvraag
Wat kan er in het kader van duurzaamheid beter gevoerd worden; een organisme van een laag of hoog trofisch niveau?
A
laag
B
hoog
Slide 6 - Quizvraag
Horen soortgenoten bij biotische of abiotische factoren?
A
biotische factoren
B
abiotische factoren
Slide 7 - Quizvraag
Wanneer spreken we van een biologisch evenwicht?
A
Als de populatiegrootte altijd hetzelfde is
B
Als de populatiegrootte een populatiegrootte is
C
Als de populatiegrootte rond een gelijke waarde schommelt
D
Als de dieren in een populatie even zwaar zijn
Slide 8 - Quizvraag
Horen afvaleters bij producenten, consumenten of reducenten?
A
producenten
B
consumenten
C
reducenten
Slide 9 - Quizvraag
Wanneer planten en dieren sterven zonder te worden opgegeten, worden de organische stoffen opgenomen door
A
consumenten
B
eurocenten
C
reducenten
D
producenten
Slide 10 - Quizvraag
Welke schakel bestaat uit heterotrofe organismen?
A
Producenten
B
Consument 2e en 3e orde
C
Alle consumenten
D
Alle producenten en consumenten
Slide 11 - Quizvraag
Neemt de biomassa in elke schakel toe of af?
A
Neemt toe
B
Neemt af
Slide 12 - Quizvraag
Wat stelt 4 voor?
A
verbranding
B
groei van dieren
C
dode resten dieren
D
dode plantenresten
Slide 13 - Quizvraag
Wat stelt 6 voor?
A
fotosynthese
B
Verbranding
C
dode producenten
D
dode planten
Slide 14 - Quizvraag
Wat stelt 10 voor?
A
fossiele brandstoffen
B
verbranding
C
fotosynthese
D
resten van dode planten
Slide 15 - Quizvraag
Geef een voorbeeld van de energierijke stoffen die in boomvruchten voorkomen.
Slide 16 - Open vraag
Er zijn planteneters, vleeseters en alleseters. Welke van deze groep dieren behoort de consumenten?
Slide 17 - Open vraag
Een tuinder heeft last van een muizenplaag in zijn groenteveld. Hij plaatst op zijn land een nestkast voor torenvalken. Deze roofvogels gaan daarin nestelen. De tuinder verwacht dat door het plaatsen van de nestkast de opbrengst van de groenten wordt vergroot. Leg dat uit.
Slide 18 - Open vraag
In de bodem van een oerwoud komen bacteriën voor. Leg uit waardoor de bomen in het oerwoud alleen goed blijven groeien als deze bacteriën in de bodem leven.
Slide 19 - Open vraag
A
Producent en consument
B
Consument van 1ste en 2de orde
C
Consument van 2de en 3de orde
D
Consument 3de orde en reducent
Slide 20 - Quizvraag
Wat is een verschil tussen biologische bestrijding en chemische gewasbeschermingsmiddelen?
Slide 21 - Open vraag
Waarom zijn hele grote monoculturen zeer gevoelig voor plagen?