Kapitel 11: Körper und Gesundheit

Kapitel 11
Hals und Beinbruch
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Kapitel 11
Hals und Beinbruch

Slide 1 - Tekstslide

Redewendung 
Es gibt viele Redewendungen (spreekwoorden), wenn man die übersetzt in einer anderen Sprache hört es sich komisch (vreemd) an. Hals und Beinbruch wurde auf Niederlänisch: Keel en beenbreuk bedeuten. Das stimmt aber nicht.

Lies den folgenden Text im Internet

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Link

Hals- und Beinbruch bedeutet
A
Gute Besserung!
B
Hoffentlich fühlt man sich bald besser
C
Viel Glück mit den Knochenbrüchen
D
Viel Glück und Erfolg!

Slide 4 - Quizvraag

Luistervaardigheid oefenen
Gesundheit und mein Körper.

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Link

Wat zijn de klachten van de patiënt?
A
ze heeft keelpijn
B
ze heeft hoofdpijn
C
ze heeft pijn aan haar hals
D
ze heeft pijn aan haar nek

Slide 7 - Quizvraag

Wat kan ze bijna niet meer?
Geef antwoord in het Nederlands.
Geef antwoord met 1 woord!!

Slide 8 - Open vraag

Wat krijgt de patiënt voorgeschreven

Slide 9 - Open vraag

Welke zin klopt.
A
Ze moet de kuur afmaken en 10 dagen rustig aan doen
B
Ze krijgt een kuur voor 10 dagen en moet de eerste paar dagen rusten .
C
Ze moet 10 dagen in bed blijven

Slide 10 - Quizvraag

Wanneer moet de patiënt weer terugkomen?
A
Wanneer er problemen zijn.
B
over 10 dagen.
C
eind van de week.

Slide 11 - Quizvraag

           Dialog 1

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Video

Welke 3 klachten heeft de patiënt?

Slide 14 - Open vraag

Heeft de patiënt koorts?
A
Ja
B
nee
C
een beetje

Slide 15 - Quizvraag

Wat voor een advies krijgt de patiënt?
A
bedrust en 2 keer per dag een hoestdrank nemen
B
veel drinken en 3 keer per dag voor het eten een hoestdrank innemen
C
veel drinken en bedrust

Slide 16 - Quizvraag

Wanneer moet ze weer terugkomen bij de arts?
A
Ze hoeft niet terug te komen
B
op vrijdagmorgen wanneer het niet beter gaat.
C
op vrijdag aan het einde van de dag.

Slide 17 - Quizvraag

              Dialog 2

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Video

Wat voor een klachten heeft de patiënt?
A
Hij heeft maagpijn en heeft een te hoge bloeddruk
B
Hij heeft een te hoge bloeddruk en buikpijn
C
Hij heeft maagpijn en een te lage bloeddruk

Slide 20 - Quizvraag

Waarom is zijn bloeddruk zo hoog?

Slide 21 - Open vraag

Wat voor een advies krijgt de patiënt van de arts?
A
Hij moet afvallen.
B
Hij moet lid worden van een sportclub.
C
Hij moet rusten.
D
Hij moet meer water drinken

Slide 22 - Quizvraag

Wanneer moet de patiënt terugkomen?

Slide 23 - Open vraag