verkleinwoorden (taalverzorging)

T2A: woensdag 1 december
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

T2A: woensdag 1 december

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen vandaag?
  • 10 minuten lezen
  • Werkblad op Classroom maken
  • Werkblad bespreken
  • Verkleinwoorden bingo
  • Tijd over? HW afmaken + nakijken

Slide 2 - Tekstslide

timer
10:00

Slide 3 - Tekstslide

Werkblad
  • Ga naar Classroom en maak het werkblad: "oefenen met verkleinwoorden". Jullie krijgen hier 10 minuten de tijd voor.
  • Na 10 minuten gaan we het werkblad klassikaal bespreken. 
timer
10:00

Slide 4 - Tekstslide

Bingo: wat is de opdracht?
  1. Teken op het blad een bingokaart. Deze bestaat uit 9 hokjes.
  2. In deze 9 hokjes schrijf je straks een woord. In ieder hokje komt dus 1 woord. 
  3. Je ziet straks een woordenlijst. Je kiest 9 woorden uit en zet deze in de hokjes. BELANGRIJK: je schrijft het verkleinwoord van het woord op.

Wie lukt het om als eerste een GOEDE bingo te hebben?
We spelen voor een volle kaart!

Slide 5 - Tekstslide

Bingowoorden: de verkleinwoorden schrijf je op
scherm              bodem                  stem                         computer
ring                     woning                  dictee                      bal
ketting               radio                       pyjama                   knie
pdf                       auto                        café                          wandeling
risico                  opa                          bacterie                  baby
machine           avocado                lolly                           tosti
blad                    koning                   menu                        tv
                                                 

Slide 6 - Tekstslide

Aan de slag
Maak opdracht 1 t/m 6 op bladzijde 136 af en kijk het na.

Klaar?
  • Ga naar www.cambiumned.nl -> spellingsregels -> oefen de hoofdletters en leestekens.

Slide 7 - Tekstslide

Wat is het verkleinwoord van oma?
A
oma'tje
B
omaatje

Slide 8 - Quizvraag

Wat is het verkleinwoord van taxi?
A
taxi'tje
B
taxietje
C
taxitje

Slide 9 - Quizvraag

Wat is het verkleinwoord van sms?
A
smsje
B
sms-je
C
sms'je

Slide 10 - Quizvraag

Wat is het verkleinwoord van paraplu?

Slide 11 - Open vraag

-tje
-etje

-je
-'tje
bikini
trolley
douche
hoed
pony
verhaal
behang
A4

Slide 12 - Sleepvraag

Aan de slag
Ga aan de slag met opdracht 1 t/m 6 op bladzijde 136.

Ondertussen teken ik het huiswerk af van vorige week (Taalverzorging H2: opd. 1 t/m 5 op bladzijde 58).




Slide 13 - Tekstslide

Verkleinwoorden
Taalverzorging: spelling
H5: Verkleinwoorden


Lesdoel: Ik kan verkleinwoorden goed spellen.

Slide 14 - Tekstslide

Een verkleinwoord is een zelfstandig naamwoord (mens, dier of ding) dat verkleind wordt!

Slide 15 - Tekstslide

Hoe schrijf je verkleinwoorden
  • De meeste verkleinwoorden zijn eenvoudig te maken door -je erachter te plakken. vb: huis -> huisje 

Soms moet je nog iets anders veranderen. Bijvoorbeeld:
film - filmpje
tafel - tafeltje
slang - slangetje

Slide 16 - Tekstslide

Uitzondering 1: ng -> nkje
  • Bij woorden die eindigen op -ng, schrijf je het verkleinwoord met -nkje.

Voorbeelden: 
poging - poginkje
woning - woninkje 
ketting - kettinkje

Slide 17 - Tekstslide

Uitzondering 2: lange klinker
  • Bij verkleinwoorden die eindigen op een lange klinker (a, é, o, u), verdubbel je die klinker aan het eind van het woord. 

Voorbeelden: 
oma - omaatje 
café - cafeetje 
auto - autootje 
paraplu - parapluutje 

Slide 18 - Tekstslide

Uitzondering 3: i -> ietje 
  • Bij verkleinwoorden die eindigen op een i, schrijf je -ietje.

Voorbeelden: 
taxi - taxietje 
ski - skietje 
tosti - tostietje


Slide 19 - Tekstslide

Uitzondering 4: -y
  • Bij verkleinwoorden die eindigen op een -y, schrijf je een apostrof (een hoge komma). 

Voorbeelden: 
baby - baby'tje 
lolly - lolly'tje
hobby - hobby'tje



Slide 20 - Tekstslide

Uitzondering 5: cijfer- en letterwoorden
  • Bij cijfer- en letterwoorden, schrijf je ook een apostrof (hoge komma). 

Voorbeelden: 
mp3 - mp3'tje
s - s'je 
usb - usb'tje 
A4 - A4'tje



Slide 21 - Tekstslide