1.2

Welkom! 
Welkom
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
AardrijkskundeMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 70 min

Onderdelen in deze les

Welkom! 
Welkom

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen vandaag?
  • Korte terugblik                   
  • Uitleg 1.2                               
  • Afmaken 1.2                         
  • Bespreken                            
  • Uitleg 1.3-1                            
  • Opdrachten 1.3-1               
  • Quiz

Slide 2 - Tekstslide

Wat weet je nog van de vorige les?

Slide 3 - Woordweb

Slide 4 - Video

Een stad heeft 3 kenmerken
  1. Minstens 50.000 inwoners
  2. De mensen wonen dicht bij elkaar
  3. Veel stedelijke functies  


Slide 5 - Tekstslide


Stedelijke functies
  1. veel huizen
  2. veel soorten werk
  3. groot vervoersnetwerk
  4. veel voorzieningen 

Slide 6 - Tekstslide


Voorzieningen 
  • Voorzieningen zijn diensten waar jij gebruik van kunt maken. 
  • Een dienst is iets waar jij voor betaalt. 
  • Steden en dorpen hebben niet dezelfde voorzieningen.  

Slide 7 - Tekstslide

Het begin van een moderne stad

* Snelle groei van de steden: 
    verstedelijking
* Na de Tweede Wereldoorlog
    - veel kinderen geboren
    - nieuwe wijken voor jonge gezinnen

Slide 8 - Tekstslide

Het begin van een moderne stad

 - Steden zijn ontstaan uit dorpen
- Vanaf 1850: eerste moderne steden
    - uitvinding van machines
    - mensen op het platteland raakten hun baan kwijt en 
       verhuisden naar de stad
    - er was werk in fabrieken

Slide 9 - Tekstslide

Waarom zijn steden ontstaan?
Veel mensen werkten in de landbouw ---> mechanisatie --> Veel mensen worden werkloos.

Veel mensen trekken naar de stad --> fabrieken. Fabrieken staan om het centrum heen.

Huizen worden gebouwd vlak bij de fabrieken --> lopend naar je werk.

Slide 10 - Tekstslide

Urbanisatie
Urbanisatie = mensen verhuizen van het platteland naar de stad, waardoor de stad groeit.
Vooral na de Tweede Wereldoorlog groeiden de steden razendsnel.
Er kwamen veel nieuwe wijken voor jonge gezinnen.
Hoge bevolkingsdichtheid.

Slide 11 - Tekstslide

Verstedelijking in Nederland

Slide 12 - Tekstslide

Suburbanisatie
Suburbanisatie = mensen trekken weg uit de stad om ergens anders te wonen (platteland).

  • Vanaf 1960 vertrekken mensen uit de stad:
    - Steeds meer mensen hebben een auto.
    - Er werden meer wegen aangelegd.

Slide 13 - Tekstslide

Redenen waarom mensen naar het platteland verhuizen:
  • Meer groen
  • Meer rust
  • Meer ruimte

Mensen die buiten de stad wonen, maar in de stad werken zijn forensen.

Slide 14 - Tekstslide

Aan de slag
  • Wat? Maak H1 Paragraaf 2 af (op de laptop)
  • Hoe? Zelfstandig, overleg fluisterend
  • Hulp? Leerboek, buur of docent
  • Tijd? 15 minuten
  • Resultaat? Klassikaal bespreken
  • Klaar? Maak H1 Paragraaf 1 op de computer. 
Dan kan je het nakijken

Slide 15 - Tekstslide

Nederlandse stadswijken
Nederlandse stadswijken

Slide 16 - Tekstslide

Ontstaan van  steden
  • In Middeleeuwen
  • Kerk in het midden
  • Oude straatnamen

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Opbouw stad
  • De opbouw van een stad: 

Slide 19 - Tekstslide

Het stadscentrum
  • Het bruisende deel van de stad.
  • Vaak oudste deel van de stad. 
  • Kerk en markt 
  • middeleeuwen ontstaan (1000 na Chr)

Slide 20 - Tekstslide

De arbeiderswijken 
  • om centrum heen
  • vroeger: huizen en fabrieken
  • nu alleen nog huizen
  • niet heel groot, wel dicht op elkaar
  • slechte kwaliteit 

Slide 21 - Tekstslide

Aan de slag
Wat? Maak 1.3 opdracht 1 t/m 7
Klaar? Lees 1.3 en maak 8 t/m 15

Slide 22 - Tekstslide

Wat is een eigenschap van een stad?
Er zijn twee antwoorden goed.
A
De mensen wonen in zowel dure als goedkope huizen.
B
De mensen wonen dicht bij elkaar.
C
Er zijn tenminste drie ziekenhuizen.
D
Mensen hebben alle voorzieningen die ze nodig hebben.

Slide 23 - Quizvraag

Wat was een voordeel van buiten de stad wonen?
A
Buiten de stad was het rustiger
B
Mensen konden meer autorijden
C
Mensen woonden dichter bij voorzieningen

Slide 24 - Quizvraag

Hoeveel inwoners moet een stad minimaal hebben?
A
20.000
B
40.000
C
50.000
D
70.000

Slide 25 - Quizvraag

Wat is bevolkingsdichtheid?
A
Het aantal mensen dat bij elkaar in de straat woont
B
Het aantal mensen dat op een vierkante kilometer woont
C
Het aantal mensen dat verhuist naar het platteland

Slide 26 - Quizvraag

Noem twee voorbeelden van voorzieningen.

Slide 27 - Open vraag