Les 7

Weer & Klimaat
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
AardrijkskundeMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Weer & Klimaat

Slide 1 - Tekstslide

Programma
Binnenkomst + absentie (5 min)
Check vorige les (5 min)
Nakijken werkboek (12 min)
Leerdoelen (3 min)
Opdrachten klimaatfactoren 3 tm 5 (15 min) 
Uitleg klimaatfactoren 3 tm 5 (15 min)
Afsluiting + huiswerk (5 min) 


Slide 2 - Tekstslide

In je schrift
Gesteldheid van het aardoppervlak (= hoe ziet de ondergrond eruit?)

In de stad is het vaak iets warmer en valt iets meer neerslag dan op het platteland.
Dit komt omdat asfalt, beton en steen (van wegen en gebouwen) warmte vasthouden.
Ook is er meer verkeer in de stad.

Slide 3 - Tekstslide

Schrijf de juiste antwoorden op je wisbordje:
Kant A van deze berg noemen we de
loefzijde/ lijzijde.
Hier valt wel/geen neerslag.

Slide 4 - Open vraag

Bereken
Op 0 meter is het 15 graden.
Wat is de temperatuur op 3000 meter?

Op 0 meter is het 21 graden.
Wat is de temperatuur op 7000 meter?

Op 0 meter is het 24 graden.
Wat is de temperatuur op 4500 meter?

Op 2000 meter is het 15 graden.
Wat is de temperatuur op 4000 meter?

Slide 5 - Tekstslide

Beantwoord de examenvraag die je de vorige les NIET hebt gemaakt!
Schrijf op je wisbordje duidelijk welke vraag je maakt en het antwoord.
Zorg dat anderen jouw antwoord niet kunnen lezen.
timer
2:00

Slide 6 - Tekstslide

Nakijken
Wat? paragraaf 1.2 vraag 1 + 4 + 5

Hoe
- Deel 1: Bespreek de antwoorden op vraag 1, 4 en 5 in je groepje (6 min)
Waar zitten de overeenkomsten en waar de verschillen?
Check bij de verschillen de antwoorden met behulp van het boek

- Deel 2: Over welke antwoorden twijfelen jullie nog? 
Geef deze vragen door aan de docent voor een klassikale bespreking.

Tijd: 2 x 6 minuten



timer
6:00

Slide 7 - Tekstslide

Leerdoelen
Aan het einde van deze les kun je
1. uitleggen wat er met het begrip 'klimaat' wordt bedoelt;
2. klimaatfactoren 3 tm 5 uitleggen en toepassen;
- Uitleggen en toepassen 'hoogteligging' (neerslag)
- Uitleggen en toepassen 'afstand tot de zee'
- Uitleg en toepassen 'winrichting' 



Slide 8 - Tekstslide

Aan het werk- groep 1

Wat: 
Werkblad invloed van de zee en wind: alles

Hoe: in tweetallen

Hulp: tweetallen

Tijd: 15 minuten



Klaar: 
Maken werkboek paragraaf 1.2 vraag 3 en 7
Aan het werk- groep 2

Wat: 
Werkblad invloed van de zee en wind: niet de groene vragen

Hoe: met de groep van 3 of 4

Hulp: docent + groepsgenoten + paragraaf 1.2

Tijd: 15 minuten



Klaar: 
Maken werkboek paragraaf 1.2 vraag 3
timer
15:00

Slide 9 - Tekstslide

Klimaten op aarde
Klimaat = het gemiddelde weer over een periode van 30 jaar.

Klimaat gaat alleen over temperatuur en over neerslag en alleen over zomer en winter!

Slide 10 - Tekstslide

Klimaatfactoren
Welk klimaat een land of gebied heeft, wordt bepaald door 5 klimaatfactoren:
  1. breedteligging (temperatuur)
  2. hoogteligging (temperatuur + neerslag)
  3. gesteldheid van het aardoppervlak (temperatuur + neerslag)
  4. afstand tot de zee (temperatuur + neerslag)
  5. windrichting (temperatuur + neerslag)

Noteer klimaatfactoren 4 + 5 in je schrift. Laat tussen iedere factor 2 witte regels over.

Weet je het nog? klimaat gaat over zomer vs winter en over temperatuur en neerslag!

Slide 11 - Tekstslide

Op je wisbordje
Welke kennis heb je nodig om deze vraag te kunnen beantwoorden? 

Slide 12 - Tekstslide

Hoogteligging: neerslag
Wind die tegen de berg aanwaait moet stijgen. Als lucht stijgt, koelt deze af. De lucht gaat condenseren, er ontstaan wolken en er valt neerslag .

Op je wisbordje: Hoe noemen we dit soort neerslag?

Let op: aan de andere kant van de berg gaat de lucht dalen en regent het dus niet ->
Loefzijde = kant waar het wel regent.
Lijzijde/ regenschaduw = kant waar het niet regent.

Let op: de richting van de wind bepaald welke kant de loefzijde is en welke kant dus de lijzijde/ regenschaduw is!



Noteer in je schrift:
Loefzijde = de kant waar neerslag valt
Lijzijde = kant waar GEEN neerslag valt.

Slide 13 - Tekstslide

Op je wisbordje:
Waar valt wel en geen neerslag? Noteer dit achter de letters A, B en C voor beide situaties. Zorg dat anderen je antwoord niet zien.
Situatie A
Situatie B

Slide 14 - Tekstslide

Zowel in situatie A als in situatie B valt er nooit neerslag op plek B.
Plek B ligt in de regenschaduw van 2 gebergten.
Noteer in je schrift: regenschaduw is een plaats waar het niet regent.
Situatie A
Situatie B

Slide 15 - Tekstslide

Aanlandige wind
Aflandige wind
De zeewatertemperatuur loopt 1 seizoen achter op het land ->

Zomer = lente (dus iets kouder)
Herfst = zomer (dus iets warmer)
Winter = herfst (dus iets warmer)
Lente = winter (dus iets kouder)

Slide 16 - Tekstslide

Afstand tot de zee en de windrichting
Aanlandige wind = wind die van zee naar land waait.
Aflandige wind = wind die van land naar zee waait.

De regel is: de temperatuur van de zee loopt 1 seizoen achter op het land. Daarom ->

Bij aanlandige wind is het langs de kust in de zomer iets koeler. Maar...
Bij aanlandige wind is het langs de kust in de winter juist iets warmer. 

Lucht van zee bevat ook veel vocht en zorgt dus voor neerslag. Dus: bij aanlandige wind regent het!
Bij aflandige wind blijft het droog.
Noteer in je schrift:
1. Regel: de temperatuur van de zee loopt 1 seizoen achter op de temperatuur van het land.
2. Wind van zee is vochtig en zorgt dus voor neerslag.

Slide 17 - Tekstslide

Afstand tot de zee en de windrichting
Aanlandige wind = wind die van zee naar land waait.
Aflandige wind = wind die van land naar zee waait.

Bij aanlandige wind wordt het landinwaarts steeds warmer in de zomer.
Bij aflandige wind wordt het naar de kust toe steeds warmer in de zomer.

Bij aanlandige wind wordt het landinwaarts steeds kouder in de winter.
Bij aflandige wind wordt het naar de kust toe steeds kouder in de winter.

Dit is lastig en gaan we dus vaak oefenen!




Slide 18 - Tekstslide

Verschil gematigd zeeklimaat en landklimaat.
De temperatuur van het zeewater loopt dus 1 seizoen achter.
Landen of gebieden die aan de zee liggen hebben daardoor nooit hele hoge of hele lage temperaturen.
Zij hebben een gematigd zeeklimaat.

Maar landen die niet aan de zee liggen hebben de 'normale' temperatuur. In de zomer is het 'gewoon' zomer en in de winter 'gewoon' winter. Daar is het dus wel heel warm of flink koud.
Zij hebben een landklimaat.

Slide 19 - Tekstslide

Op je wisbordje
Beantwoord de vraag en zorg dat niemand het antwoord kan lezen.
Extra: van welke kant komt de wind?

Slide 20 - Tekstslide

De regels van de klimaatfactoren op een rij
Breedte ligging
Hoe dichterbij de Evenaar, hoe warmer. 
Hoe verder van de Evenaar hoe kouder.
Hoogte ligging
Elke 1000 meter omhoog wordt het 6 graden kouder.
Er valt maar aan 1 kant van de berg neerslag (=loefzijde).
Afstand tot de zee
De temperatuur van de zee loopt 1 seizoen achter op het land.
Windrichting
Wind die van zee komt is vochtig. Wind die van land komt is droog.
Gesteldheid van het aardoppervlak
In de stad is het altijd iets warmer en valt ook iets meer neerslag, dan op het platteland.
De regels van de klimaatfactoren op een rij

Slide 21 - Tekstslide

Klimaatfactoren
De 5 klimaatfactoren bepalen het klimaat van een land of gebied ->

  1. breedteligging = temperatuur
  2. hoogteligging = temperatuur + neerslag
  3. afstand tot de zee = temperatuur + neerslag
  4. windrichting = temperatuur + neerslag
  5. gesteldheid aardoppervlak = temperatuur + neerslag

Slide 22 - Tekstslide

Afronding
Wat heb je geleerd?
Hoe heb je meegedaan?
Huiswerk

Slide 23 - Tekstslide

Leerdoelen
Aan het einde van deze les kun je
1. uitleggen wat er met het begrip 'klimaat' wordt bedoelt;
2. klimaatfactoren 3 tm 5 uitleggen en toepassen;
- Uitleggen en toepassen 'hoogteligging' (neerslag)
- Uitleggen en toepassen 'afstand tot de zee'
- Uitleg en toepassen 'winrichting' 



Slide 24 - Tekstslide

Het is herfst.

Welke temperatuur heeft het water van de zee?
+
Is het aan de kust wat warmer of wat kouder?

A
De zee heeft de temperatuur van de winter + aan de kust is het iets kouder.
B
De zee heeft de temperatuur van de zomer + aan de kust is het iets warmer.
C
De zee heeft de temperatuur van de herfst + aan de kust is de temperatuur hetzelfde.
D
De zee heeft de temperatuur van de lente + aan de kust is het iets warmer.

Slide 25 - Quizvraag

Hoe heb ik deze les meegedaan?
😒🙁😐🙂😃

Slide 26 - Poll

Huiswerk
Leren les 1 tm 5
Lezen paragraaf 1.2
Maken paragraaf 1.2 vraag 3

Slide 27 - Tekstslide