In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Huiswerk controleren
timer
1:30
Slide 1 - Open vraag
Opdracht 3
1. a. een klacht, b. een mededeling, c. een verzoek
2. a. hoogachtend, b. hoogachtend, c. met vriendelijke groet
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Welke formuleringsfouten heb je gevonden?
Slide 4 - Open vraag
Formuleringsfouten
Net aangekomen was mijn mobieltje verdwenen – foutieve beknopte (bijwoordelijke) bijzin
Dus – beter: daardoor
De agenten waarmee – moet zijn: met wie
Het rapport daar heb ik een kopie van – moet zijn: van het rapport heb ik een kopie
P.S. … en van de nota van het mobieltje erbij – erbij is overbodig.
Slide 5 - Tekstslide
Herhalen proefwerkstof H4
Slide 6 - Tekstslide
Spelling
Slide 7 - Tekstslide
KNVB is een:
A
afkorting
B
letterwoord
C
initiaalwoord
D
verkorting
Slide 8 - Quizvraag
Wat is de betekenis van: gft
Slide 9 - Open vraag
Wat is de betekenis van: MHz
Slide 10 - Open vraag
Vijf manieren
Je kunt een woord op vijf manieren korter schrijven.
Met een:
Afkorting
Letterwoord
Initiaalwoord
Verkorting
Symbool
Slide 11 - Tekstslide
1. Afkorting
Een afkorting is de weergave van een woord of een woordgroep door een of meer (begin)letters, zonder dat de afkorting in de plaats komt van wat wordt afgekort: als we de afkorting voorlezen, spreken we niet de afkorting uit, wel het woord of de woorden waar ze voor staat.
Bij afkortingen:
Schrijf je met een of meer punten;
Gebruik je een hoofdletter als die ook in het originele woord voorkomt.
Blz. (bladzijde), m.a.w. (met andere woorden), Z.M. (Zijne Majesteit).
Slide 12 - Tekstslide
2. Letterwoord
Bestaat uit de eerste letters van een naam of woordgroep.
Je spreekt het uit als een woord;
Je schrijft het zonder punten;
Je schrijft hoofdletters als die ook in het originele woord voorkomen.
Havo (hoger algemeen voortgezet onderwijs), pin (persoonlijke identificatienummer), RIAGG (Regionale Instelling voor Ambulante Geestelijke Gezondheidszorg).
Slide 13 - Tekstslide
3. Initiaalwoord
Wordt gevormd door dezelfde regels als een letterwoord (dus zonder punten en hoofdletters wanneer het hoort). Je spreekt het een initiaalwoord uit als losse letters, in tegenstelling tot he letterwoord.
pc (personal computer), wc (watercloset), OM (Openbaar Ministerie), NS (Nederlandse Spoorwegen).
Slide 14 - Tekstslide
4. Verkorting
Is opgebouwd uit een of meerdere (delen van) lettergrepen. Je spreekt het uit als een woord.
Airco (airconditioning), info (informatie), horeca (hotel, restaurant en café).
Slide 15 - Tekstslide
5. Symbool
Een symbool is een notatie van een wetenschappelijk begrip, een eenheid of een valuta. De schrijfwijze is (inter)nationaal afgesproken. Ook als we een symbool lezen, spreken we het woord uit waar het voor staat.
km/h (kilometer per uur), EUR (euro), Ca (calcium).
Slide 16 - Tekstslide
Neem de woorden over en plaats zo nodig een trema, apostrof of koppelteken: PvdAer
Slide 17 - Open vraag
Ideeen
Slide 18 - Open vraag
Mediaaandacht
Slide 19 - Open vraag
Trema
Uitspraak:
Wel: kopiëren, beëindigen, Azië, ideeën
Niet: gekopieerd, video, buiig
Leenwoorden: überhaupt, conciërge, föhn.
Let op: in samenstellingen gebruik je geen trema, maar een koppelteken: radio-interview, mee-eten, opera-achtig, cd-speler.
Slide 20 - Tekstslide
Apostrof
Als weglatingsteken: ’s avonds, Lars’ scooter, ’s-Hertogenbosch;
Uitspraakproblemen: kiwi’s, baby’s, Hanna’s fiets (Ik hOU vAn Ys)
Niet bij: cadeaus, cowboys, Annes fiets
Afleidingen en meervouden van initiaalwoorden: cc’en, dvd’tje, pc’s;
Verkleinwoorden op -y voorafgegaan door een medeklinker: baby’tje (maar: displaytje).
Slide 21 - Tekstslide
Let op!
In samenstellingen met afkortingen of waar spraakverwarring kan voorkomen, gebruik je geen trema of apostrof, maar een koppelteken:
- ski-instructeur, na-apen, dvd-speler
Maar: cameraopstelling, autonomieakkoord.
Slide 22 - Tekstslide
Welke werkwoordsvormen kunnen voorkomen in een zin?
Slide 23 - Woordweb
Werkwoordsvormen
Infinitief
Persoonsvorm (tegenwoordige of verleden tijd)
Gebiedende wijs
Voltooid deelwoord
Onvoltooid deelwoord
Bijvoeglijk gebruikt
Slide 24 - Tekstslide
Slide 25 - Tekstslide
Slide 26 - Tekstslide
Toen de avond ... (vallen), ... (verlichten) duizenden lampjes de kerstmarkt op het plein
Slide 27 - Open vraag
Het ... (verbazen) me elke keer weer dat jij ... (kiezen) (worden).
Slide 28 - Open vraag
Wat er ... (gebeuren) tijdens de gymlessen, ... (vinden) ik erg raar.
Slide 29 - Open vraag
... (worden) nu eens volwassen!
Slide 30 - Open vraag
Formuleren
Slide 31 - Tekstslide
Hoofdzin en bijzin
Hoofdzin: persoonsvorm staat vaak op de tweede plaats, behalve bij vraagzin of gebiedende wijs.
Hoofdzin is de romp van een zin (belangrijkste) en bijzin is daarvan afhankelijk.
Slide 32 - Tekstslide
Beknopte bijzin
Snelle manier van formuleren door weglaten van voegwoord, persoonsvorm en onderwerp.
Onderwerp van beknopte bijwoordelijke bijzin moet hetzelfde zijn als het onderwerp van de hoofdzin --> als dit niet zo is spreek je van een foutieve beknopte bijwoordelijke bijzin.
Slide 33 - Tekstslide
Beknopte bijwoordelijke bijzin
Herken je aan:
Onvoltooid deelwoord: Lopend naar de overkant werd hij bijna aangereden.
Voltooid deelwoord: In roomboter gebraden smaakt het vlees hem erg goed.
Te + infinitief: Na koffie gedronken te hebben, vervolgden we onze busreis.
Slide 34 - Tekstslide
Verschil bijzin en beknopte bijzin
Beknopte bijzin:
Lopend naar de overkant werd hij bijna aangereden.
In roomboter gebraden smaakt het vlees hem erg goed.
Na koffie gedronken te hebben, vervolgden we onze busreis.
Volledige bijzin:
Terwijl hij naar de overkant liep, werd hij bijna aangereden.
Het vlees dat in roomboter is gebraden, smaakt hem erg goed.
Nadat we koffie hadden gedronken, vervolgden we onze busreis.
Slide 35 - Tekstslide
Foutieve beknopte bijwoordelijke bijzinnen
Het onderwerp van de beknopte bijzin is niet hetzelfde als het onderwerp van de hoofdzin.
Lopend naar de overkant reed de auto hem bijna aan.
In roomboter gebraden eet hij het vlees met smaak op.
Na koffie gedronken te hebben, reed de bus verder.
Slide 36 - Tekstslide
Hoe verbeter je deze foutieve beknopte bijwoordelijke bijzinnen?
Je kunt van de beknopte bijzin in een gewone bijzin veranderen (met onderwerp, persoonsvorm (en voegwoord)): Toen hij naar de overkant liep, reed de auto hem bijna aan.
Verander de hoofdzin en vul het verzwegen onderwerp in: Lopend naar de overkant werd hij bijna aangereden door een auto.
Slide 37 - Tekstslide
Verbeter deze zin: Na een halfuur in de oven te hebben gelegen, aten de gasten de pizza op.
Slide 38 - Open vraag
Verbeter deze zin: Vrolijk dansend, werden de aardappels geschild.
Slide 39 - Open vraag
Kijkend uit het raam, vielen de dakpannen naar beneden.
A
Goed
B
Fout
Slide 40 - Quizvraag
Na drie uur overlegd te hebben, zagen de Philipsmedewerkers af van de staking.
A
Goed
B
Fout
Slide 41 - Quizvraag
Huiswerk
Vrijdag 26-3:
Leren voor het proefwerk! (oefenproefwerk maken in de les)