Die auto rijdt erg hard. Hard zegt iets over het rijden en niet over die auto. Omdat het iets zegt over het werkwoord, is het een bijwoordelijke bepaling.
Een bijwoordelijke bepaling is een zinsdeel dat iets zegt over het gezegde.
(a) Dat is een erg zware val.
(b) Die auto rijdt heel snel.
In zin (a) zegt erg iets over zwaar, niet over val. In zin (b) zegt heel iets over snel.
Erg en heel zeggen dus iets over een niet-zelfstandig naamwoord; ze zeggen iets over de bijvoeglijke naamwoorden zware en snel.
Omdat ze iets zeggen over niet-zelfstandig naamwoorden zijn het bijwoorden.