1H week 15 P3 les 1 Grammatica uitleg voorzetselvoorwerp en bijwoordelijke bepaling

Welkom 1H
Doe je telefoon in de telefoontas. 
Ga op je vaste plek zitten. 
Pak je leesboek. 
Laat de iPad in de tas. 
Geen tas op tafel.
Geen jas of kauwgom in het lokaal. 
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 29 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Welkom 1H
Doe je telefoon in de telefoontas. 
Ga op je vaste plek zitten. 
Pak je leesboek. 
Laat de iPad in de tas. 
Geen tas op tafel.
Geen jas of kauwgom in het lokaal. 

Slide 1 - Tekstslide

Stil lezen
timer
10:00

Slide 2 - Tekstslide

Vandaag
Redekundig ontleden
H37 voorzetselvoorwerp en bijwoordelijke bepaling

Slide 3 - Tekstslide

Te behandelen grammatica Kern P3
Taalkundig ontleden
H5 Grammatica in talen behandeld
H6 Zelfstandig naamwoord, lidwoord, bijvoeglijk naamwoord behandeld
H7 Werkwoordsvormen behandeld
H35 Voornaamwoorden (persoonlijk, betrekkelijk, bezittelijk, aanwijzend) behandeld
H36 Bijwoord & voorzetsel behandeld

Redekundig ontleden
H20 Persoonsvorm & onderwerp behandeld
H21 Soorten werkwoorden en werkwoordelijk gezegde behandeld
H22 Lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp behandeld
H37 Voorzetselvoorwerp & bijwoordelijke bepaling behandeld

Week 15: oefenbladen

Slide 4 - Tekstslide

Lesdoelen 

Je leert hoe je het voorzetselvoorwerp en de bijwoordelijke bepaling herkent in een zin. 

Slide 5 - Tekstslide

Herhaling vorige les

Meewerkend voorwerp

Slide 6 - Tekstslide

Meewerkend voorwerp
Een meewerkend voorwerp kan in een zin staan, maar dat hoeft niet. Er staat altijd maar maximaal één meewerkend voorwerp (mv) in een zin.

Om het meewerkend voorwerp te vinden is het belangrijk dat je de zinsdelen in de juiste volgorde ontleedt. Je begint met het zoeken van de persoonsvorm en het onderwerp van de zin, vervolgens verdeel je de zin in zinsdelen en dan ga je op zoek naar het werkwoordelijk gezegde en het lijdend voorwerp in de zin. Pas als je al het bovenstaande begrijpt, ga je verder met het meewerkend voorwerp.



Slide 7 - Tekstslide

Meewerkend voorwerp
Het meewerkend voorwerp (mv) kun je vinden door de volgende vraag te stellen:
meewerkend voorwerp: aan/voor wie + (werkwoordelijk) gezegde + onderwerp + (lijdend voorwerp)?
Let op: Het voorzetsel 'aan' of 'voor' kan bijna altijd worden weggelaten of toegevoegd bij het meewerkend voorwerp.


Slide 8 - Tekstslide

Meewerkend voorwerp
Voorbeelden
Hij heeft aan Sanne een cadeau gegeven.
pv: heeft
zinsdelen maken
wwg: heeft gegeven
ow: wie/wat heeft gegeven?:hij
lv: wie/wat heeft hij gegeven?: een cadeau
mw: aan (voor) wie heeft hij een cadeau gegeven?: aan Sanne
Let op: in deze zin kun je eenvoudig het voorzetsel ‘aan’ weglaten: ‘Hij heeft Sanne een cadeau gegeven.’ Als dat kan, weet je dus al dat je te maken hebt met een meewerkend voorwerp.


Slide 9 - Tekstslide

Meewerkend voorwerp
Vorige week wilden Bart, Kees en Ben een cadeaubon gaan kopen voor de jarige juf.
pv: wilden
zinsdelen maken
wwg: wilden gaan kopen
ow: wie/wat wilden gaan?: Bart, Kees en Ben
lv: wie/wat wilden Bart, Kees en Ben gaan kopen?: een cadeaubon
mv: voor wie wilden Bart, Kees en Ben een cadeaubon gaan kopen?: voor de jarige juf

Slide 10 - Tekstslide

Meewerkend voorwerp
Ik hang mijn jas aan de kapstok.
pv: hang
zinsdelen maken
wwg: hang
ow: wie/wat hang(t)?: ik
lv: wie/wat hang ik?: mijn jas
mv: aan/voor wie hang ik?: geen mv in deze zin!

Slide 11 - Tekstslide

Uitleg bijwoordelijke bepaling

Slide 12 - Tekstslide

Bijwoordelijke bepaling BWB
Saskia sloeg alarm.
 
Dit is een kale zin. Waarom sloeg ze alarm, wanneer sloeg ze alarm, hoe sloeg ze alarm, waar sloeg ze alarm?
 
Met bijwoordelijke bepalingen krijg je antwoord op zulke vragen. Ze noemen tijd, plaats en omstandigheden.
Om half tien sloeg Saskia alarm. WANNEER?
In Instanbul sloeg Saskia alarm. WAAR?
Vanwege de diefstal van haar paspoort sloeg Saskia alarm. WAAROM?
• Saskia sloeg alarm door hard te gaan gillen. HOE?

Slide 13 - Tekstslide

Bijwoordelijke bepaling
Een bijwoordelijke bepaling noemt GEEN eigenschap van een mens, dier of ding!
Dan is het een bijvoeglijke bepaling.

Ook losse woorden kunnen een BWB zijn, zoals:
Ook, zeker, toch, waarschijnlijk, blijkbaar, niet, misschien, absoluut, gelukkig, inderdaad, helaas, immers, hoe, waarom, waarheen.

• Wim rookt niet/kennelijk.
• Waarschijnlijk is de accu leeg.

Slide 14 - Tekstslide

Uitleg voorzetselvoorwerp 

Je moet eerst weten wat voorzetsels zijn. Het voorzetsel is meestal eenvoudig te herkennen, de meeste voorzetsels zijn namelijk op de puntjes in te vullen


... de kast (of kooi)
in de kast
op de kast
achter de kooi
naast de kooi
onder het kleed

... het schoolfeest 
tijdens het schoolfeest
na het schoolfeest
voor de vergadering


Slide 15 - Tekstslide

Voorzetselvoorwerp

Slide 16 - Tekstslide

Voorzetselvoorwerp
Meestal is het meteen duidelijk welk voorzetsel je moet gebruiken als je kijkt naar wat er precies gebeurt. De onderstaande zinnen zijn allemaal juist, je moet alleen goed naar de kat kijken en dan gebruik je het juiste voorzetsel.

De kat zit op de bank.
De kat zit naast de bank.
De kat zit onder de bank.
De kat zit achter de bank.
De kat zit tussen de kussens van de bank.


Slide 17 - Tekstslide

Vaste voorzetsels bij werkwoorden


Soms is het niet duidelijk welk voorzetsel je moet gebruiken, in sommige zinnen hoort een voorzetsel bij een werkwoord. 

Voorbeelden van vaste voorzetsels bij werkwoorden.

trouwen met
zich verbazen over
verliefd zijn op

Slide 18 - Tekstslide

Voorzetselvoorwerp

Het voorzetselvoorwerp begint met een voorzetsel en wordt vaak gevolgd door een voorwerp, bijvoorbeeld:

Ik hou van pindakaas.
werkwoord en vast voorzetsel: houden van
voorzetselvoorwerp: van pindakaas

Slide 19 - Tekstslide

Voorzetselvoorwerp
In een zin met een voorzetselvoorwerp 'eist' het werkwoord eigenlijk een bepaald vast voorzetsel. Je kan het voorzetsel niet vervangen door een ander voorzetsel. Zoals:
houden van
denken aan
zoeken naar
snakken naar
zich verdiepen in
trouwen met

Opmerking: Soms heeft een werkwoord verschillende 'vaste' voorzetsels, maar dan is er vaak wel sprake van een betekenisverschil.

Slide 20 - Tekstslide

Verschil voorzetselvoorwerp en lijdend voorwerp
Een voorzetselvoorwerp lijkt op een lijdend voorwerp. Toch zijn er erg belangrijke verschillen. Het belangrijkste verschil is dat een lijdend voorwerp niet met een voorzetsel begint en het voorzetselvoorwerp juist wel. Ook kan een voorzetselvoorwerp bij alle gezegdes voorkomen (werkwoordelijk gezegde en naamwoordelijk gezegde). Soms kunnen de zinnen wel erg op elkaar lijken. Kijk naar onderstaande zinnen.

Ik zoek een nieuwe heggenschaar.
lijdend voorwerp: een nieuwe heggenschaar

Ik zoek naar een nieuwe heggenschaar.
voorzetselvoorwerp: naar een nieuwe heggenschaar

Slide 21 - Tekstslide

Huiswerk nakijken

Maken H22 opdracht 4, 5, 7 en 8

Slide 22 - Tekstslide

Huiswerk
H37 maken opdracht 1, 2, 5 en 6

Slide 23 - Tekstslide

Aan de slag: keuze


  • Kleurplaat woordsoorten
  • Huiswerk
  • PO

Slide 24 - Tekstslide


Is de opdracht duidelijk?

Slide 25 - Tekstslide

Volgende les

We gaan verder met redekundig ontleden: 
Herhaling

Slide 26 - Tekstslide

Zijn voor jou de lesdoelen behaald

Ik kan in een zin bepalen wat het voorzetselvoorwerp en de bijwoordelijke bepaling is. 

Slide 27 - Tekstslide

Hoe ging deze les?
Wat heb je geleerd vandaag?

Wat vond je leuk aan deze les? 

Heeft iemand vragen?

Slide 28 - Tekstslide

Fijne dag

Slide 29 - Tekstslide