In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
Woordsoorten:
Persoonlijk voornaamwoord
Bezittelijk voornaamwoord
Aanwijzend voornaamwoord
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Deze persoonlijke voornaamwoorden kun je gebruiken als onderwerp in de zin
Slide 3 - Tekstslide
Deze persoonlijke voornaamwoorden kun je niet gebruiken als onderwerp, maar als lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp.
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Tekstslide
De tandarts is vandaag afwezig, want is ziek.
Nina vindt John leuk. Ze is verliefd op
Wanneer gaan verhuizen?
Hoeveel boterhammen eet per dag?
hij
je
ik
hem
zij
Slide 6 - Sleepvraag
Persoonlijke voornaamwoorden kun je vervangen door een zelfstandig naamwoord of een eigen naam
Hij geeft haar een cadeautje.
De persoonlijke voornaamwoorden kun je vervangen door:
De jongen geeft Melissa een cadeautje.
of
Erik geeft het meisje een cadeautje.
Slide 7 - Tekstslide
Of
Zij geeft hem te eten.
De persoonlijke voornaamwoorden kun je vervangen door:
Tamara geeft de kat te eten,
of Het buurmeisje geeft Minoes te eten.
Slide 8 - Tekstslide
Slide 9 - Tekstslide
Slide 10 - Tekstslide
Slide 11 - Tekstslide
Wat is het pers. vnw.? Jullie moeten hem deze vraag stellen.
Slide 12 - Open vraag
Wat is het pers. vnw.? Kunt u me morgen naar de bioscoop brengen?
Slide 13 - Open vraag
Wat is het pers. vnw.? Jullie moeten hem deze vraag stellen.
Slide 14 - Open vraag
Wie haalt jullie op?
jullie =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
Slide 15 - Quizvraag
mijn huis. mijn=
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
Slide 16 - Quizvraag
Wij hebben ons vergist. wij =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
Slide 17 - Quizvraag
Is 'mij' persoonlijk of bezittelijk: Dat boek is van mij.
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
Slide 18 - Quizvraag
Zijn pen doet het niet.
Is 'zijn' een bezittelijk of een persoonlijk voornaamwoord?
A
bezittelijk voornaamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord
Slide 19 - Quizvraag
Wat is het bez. vnw.? Mijn telefoon is zoek.
Slide 20 - Open vraag
Wat is het bez. vnw.? Heb jij mijn tas meegenomen ?
Slide 21 - Open vraag
Wat is het bez. vnw? Smaakt jouw kroket ook zo vies?
Slide 22 - Open vraag
Komen jullie ook naar de kampioenswedstrijd kijken?
'jullie' is een
A
bezittelijk vnw.
B
persoonlijk vnw.
Slide 23 - Quizvraag
Jullie paspoorten zijn niet meer geldig.
'Jullie' is een
A
bezittelijk vnw.
B
persoonlijk vnw.
Slide 24 - Quizvraag
Deze glutenvrije spaghetti is speciaal voor mij gemaakt.
'mij' is een
A
bezittelijk vnw.
B
persoonlijk vnw.
Slide 25 - Quizvraag
Maak een zin met een persoonlijk voornaamwoord.
Slide 26 - Open vraag
Maak een zin met een bezittelijk voornaamwoord.
Slide 27 - Open vraag
Slide 28 - Tekstslide
Aanwijzende voornaamwoorden zijn o.a. die, dit, dat,deze. zulke, zo'n en dergelijke.
Een aanwijzend voornaamwoord kan in plaats van een lidwoord voor een zelfstandig naamwoord (zn) staan. Het verwijst naar het zn en maakt het zn specifieker.
1) Mag ik een pen van jou? (een = lw)
2) Mag ik deze pen van jou? (deze = aanw. vnw)
In zin 1) wordt een willekeurige pen bedoeld en zin 2) een specifieke pen.
Slide 29 - Tekstslide
Benoem het aanwijzende voornaamwoord.
Ik heb dit onderdeel altijd al makkelijk gevonden.