Grammatica woordsoorten benoemen hoofdstuk 6

• Nederlands
• Middelbare school

Woordsoorten benoemen

Doel

Je leert woordsoorten benoemen.

Noem een aantal woordsoorten

Lidwoorden (lw)

de, het een (un)

Zelfstandig naamwoord (zn)

Namen van mensen, dieren, dingen, planten, plaatsen.

(je kunt er vaak een lidwoord voor zetten, een verkleinwoordje van maken)

Bijvoegelijk naamwoord (bn)

Dit zegt iets over het zelfstandig naamwoord, bv de groene auto. Groene zegt iets over de auto, dus groene is bv.

De

gespierde

glazenwasser

zeemt

de

vuile

ramen.

zn

bn

lw

zn

bn

lw

Werkwoord (ww)

zegt wat iemand / iets doet, wat er gebeurt

voorzetsel (vz)

kan voor "de kast" of voor "de vakantie" staan,

bv in, op, uit, achter, tijdens, met

telwoorden(tw)

geeft een hoeveelheid of aantal aan, bv tien, honderd, veel, weinig, eerste, middelste, laatste

De

eerste

hulp

werd

door

veel

mensen

geholpen.

vz

ww

tw

ww

tw

persoonlijk voornaamwoord (pvw)

geeft een persoon aan, bv ik, jij, wij, jullie, ons

bezittelijk voornaamwoord (bvw)

geeft een bezit aan, bv mijn, jouw, uw, ons

Haal de pvw's uit de zin:
Jij en ik gingen graag naar hem toe.

Haal de bvw's uit de zin:
Zij heeft haar haar en zijn haar gewassen.

Mijn

oom

heeft

zijn

hond

aan

mij

gegeven.

pvw

bvw

bvw