Hoofdstuk 5 klas 2 basis
1 / 25
Lesduur is: 40 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Een bron van een tekst is
A
de titel
B
de inhoud
C
de schrijver
D
waar de tekst is gepubliceerd
Slide 2 - Quizvraag
De bron is betrouwbaar als
A
er veel meningen in staan
B
als het van een serieuze site of krant komt
C
als het reclame is voor een product
D
als je de schrijver kent
Slide 3 - Quizvraag
Een tekst is betrouwbaar als het doel is om
A
te informeren
B
te amuseren (vermaken)
C
reclame te maken
D
je ergens van te overtuigen
Slide 4 - Quizvraag
Het onderwerp van de tekst is
A
de titel
B
de alinea's
C
waar de tekst over gaat
D
de schrijver
Slide 5 - Quizvraag
Feiten
A
leggen uit waarom je iets vindt
B
kun je controleren
C
geven aan wat je vindt
D
zijn vaak niet waar
Slide 6 - Quizvraag
Een mening is
A
te controleren
B
wat je vindt
C
waarom je iets vindt
D
altijd kloppend
Slide 7 - Quizvraag
Welk woord is een samenstelling
A
konijn
B
konijnenhok
C
hok
D
Nijntje
Slide 8 - Quizvraag
Welk woord is een samenstelling
A
kinderachtig
B
kinderlijk
C
kinderloos
D
kinderstoel
Slide 9 - Quizvraag
Welk woord is een samenstelling
A
vriendelijk
B
bevriend
C
vriendenkring
D
vriendje
Slide 10 - Quizvraag
Welk woord is geen samenstelling
A
appelboom
B
tuinstoel
C
pijnlijk
D
winterpeen
Slide 11 - Quizvraag
Wat betekent gezondheidsrisico?
A
praktijk waar huisartsen voor mensen zorgen
B
verzekering tegen ziektes
C
angst om ziek te worden
D
gevaar om ziek te worden
Slide 12 - Quizvraag
samenstelling
Slide 13 - Woordweb
Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over:
A
lidwoord
B
werkwoord
C
zelfstandig naamwoord
D
voorzetsel
Slide 14 - Quizvraag
Wat zijn de 2 bijvoeglijk naamwoorden?
De nieuwe stoel is nu al kapot
De nieuwe stoel is nu al kapot
A
de , is
B
stoel, kapot
C
nu, al
D
nieuwe, kapot
Slide 15 - Quizvraag
Wat is het bijvoeglijk naamwoord?
Vandaag is een warme dag
Vandaag is een warme dag
A
vandaag
B
is
C
warme
D
dag
Slide 16 - Quizvraag
Wat is het bijvoeglijk naamwoord?
Vorige week is hij met zijn beste vriend naar de film gegaan.
Vorige week is hij met zijn beste vriend naar de film gegaan.
A
vorige
B
week
C
beste
D
film
Slide 17 - Quizvraag
Wat is het stoffelijk bijvoeglijk naamwoord?
A
mooie
B
lange
C
vriendelijke
D
metalen
Slide 18 - Quizvraag
Wat is geen stoffelijk bijvoeglijk naamwoord?
A
plastic
B
houten
C
wollen
D
gele
Slide 19 - Quizvraag
Welk bijvoeglijk naamwoord is goed geschreven?
A
de groote stoel
B
de grote stoel
C
de grootte stoel
D
de grotte stoel
Slide 20 - Quizvraag
Welk bijvoeglijk naamwoord is niet goed geschreven?
A
de lieve jongen
B
Het mooie schilderij
C
de wolle trui
D
het natte weer
Slide 21 - Quizvraag
Welk bijvoeglijk naamwoord is niet goed geschreven?
A
de houten tafel
B
het metalen voetstuk
C
de katoene overall
D
de ijzeren hamer
Slide 22 - Quizvraag
Wat is het bijvoeglijk naamwoord?
Zijn zusje is groot geworden.
Zijn zusje is groot geworden.
A
zijn
B
zusje
C
groot
D
geworden
Slide 23 - Quizvraag
bijvoeglijk naamwoord
Slide 24 - Woordweb
Welk onderwerp van de toets vind je het lastigst?
