Hoofdstuk 5 herhalen 2BB

Hoofdstuk 5 herhalen 
2BB
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 5 herhalen 
2BB

Slide 1 - Tekstslide

Wat betekent betrouwbaarheid?

Slide 2 - Open vraag

Hoe weet je dat een tekst betrouwbaar is?

Slide 3 - Open vraag

Wat is het doel van een krantenartikel?
A
Amuseren
B
Informeren

Slide 4 - Quizvraag

Wat is een samenstelling

Slide 5 - Open vraag

Uit hoeveel samenstellingen bestaat het woord doktersadvies
A
1
B
2
C
3

Slide 6 - Quizvraag

Wat betekent aangebracht?

Slide 7 - Open vraag

Wat betekent 'omgeving waarin we leven'
A
Openbaar
B
Omgezet in
C
Produceren
D
Milieu

Slide 8 - Quizvraag

Wat betekent 'gebeurtenissen die bedoeld zijn voor een grote groep mensen'

Slide 9 - Open vraag

Wat betekent de uitdrukking 'Ermee te koop lopen'
A
Het aan iedereen laten zien
B
Heel blij zijn
C
Minder tevreden zijn
D
Er niet bij horen

Slide 10 - Quizvraag

Wat betekent de uitdrukking 'de tijd zal het leren'

Slide 11 - Open vraag

Wat betekent de uitdrukking 'niet meer van deze tijd zijn'

Slide 12 - Open vraag

Wat is een bijvoeglijk naamwoord?

Slide 13 - Open vraag

Staat een bijvoeglijk naamwoord voor of achter een zelfstandig naamwoord
A
Voor
B
Achter

Slide 14 - Quizvraag

Wat is een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord?

Slide 15 - Open vraag

Hoe schrijf ik het bijvoeglijk naamwoord in:
De ... hond (braaf)
A
Brafe
B
Brave
C
Braaf
D
Braav

Slide 16 - Quizvraag

Hoe schrijf ik het bijvoeglijk naamwoord in:
Een ... koning (wijs)

Slide 17 - Open vraag

Hoe schrijf ik het bijvoeglijk naamwoord in:
De ... auto (kapot)

Slide 18 - Open vraag

Welke werkwoorden lijken ook alweer op elkaar?
A
Persoonsvorm tt
B
Persoonsvorm vt
C
Voltooid deelwoord

Slide 19 - Quizvraag

Hoe schrijf ik het volgende woord in de persoonsvorm tt:
Ik ... (verhuizen)
A
Verhuis
B
Verhuisde
C
Verhuist
D
Verhuisd

Slide 20 - Quizvraag

Hoe schrijf ik het volgende woord als voltooid deelwoord:
Zij heeft de vraag (beantwoorden)

Slide 21 - Open vraag

Welke trappen van vergelijking zijn er?
A
Stellende
B
Vergrotende
C
Overtreffende
D
Overschattende

Slide 22 - Quizvraag

Wat is het goede antwoord:
Mara kan sneller fietsen dan/als ik/mij
A
Dan ik
B
Als ik
C
Dan mij
D
Als mij

Slide 23 - Quizvraag

Wat is het goede antwoord:
Marco fietst net zo snel dan/als ik/mij
A
Dan ik
B
Als ik
C
Dan mij
D
Als mij

Slide 24 - Quizvraag

Hoe schrijf ik dit moeilijke woord?
A
Onmidelijk
B
Ommiddelijk
C
Onmiddelijk
D
Onmiddellijk

Slide 25 - Quizvraag

Hoe schrijf ik dit moeilijke woord?
A
Verschrikelijk
B
Verschrikkelijk
C
Veschikkelijk
D
Verschikkelijk

Slide 26 - Quizvraag

Heb je nog vragen over de toets?

Slide 27 - Open vraag

Hoeveel procent ben je al klaar voor de toets?
0 %
25 %
50 %
75 %
100%

Slide 28 - Poll

Maak de oefentoets
1. Ga naar Nieuw Nederlands
2. Klik om hoofdstuk 5
3. Rechts onderin staat oefentoets
4. Maak de oefentoets
5. Klaar? Leren voor je toets

Slide 29 - Tekstslide