Het regelmatige werkwoord op -er
1 / 13
Lesduur is: 45 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Video
Vertaal: (parler) Zij praten
A
Elle parle
B
Elles parlent
C
Nous parlons
D
Ils parlont
Slide 6 - Quizvraag
Vertaal:
(chercher) Wij zoeken
(chercher) Wij zoeken
A
Nous cherchons
B
On cherchons
C
Vous cherchez
D
On cherche
Slide 7 - Quizvraag
Vertaal:
(danser) hij danst
(danser) hij danst
Slide 8 - Open vraag
Vertaal:
(donner) jullie geven
(donner) jullie geven
Slide 9 - Open vraag
Vertaal:
(habiter) Jij woont
(habiter) Jij woont
Slide 10 - Open vraag
de bakker
le magasin
het kledingstuk
lopen
het geld
blijven
het chocoladebroodje
la baguette
la boulangerie
de winkel
le vêtement
marcher
l'argent
rester
le pain au chocolat
Slide 11 - Sleepvraag
Vertaal:
(chanter) Zij zingt
(chanter) Zij zingt
Slide 12 - Open vraag
Vertaal:
(regarder) Ik kijk
(regarder) Ik kijk
