Signaalwoorden

Signaalwoorden oefenen
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Signaalwoorden oefenen

Slide 1 - Tekstslide

Wat weet je al over signaalwoorden?

Slide 2 - Open vraag

Signaalwoorden
in het Duits, welke
ken je?

Slide 3 - Woordweb

signaalwoorden
Een signaalwoord in een zin vertelt iets over het verband tussen die zin  en de zin daarvoor. 
Signaalwoorden geven je inzicht in de structuur van de tekst. 
Daarnaast staan de antwoorden op de vragen vaak na of in de buurt van de signaalwoorden!!!!!!

Slide 4 - Tekstslide

Vertaal: aber

Slide 5 - Open vraag

Es ist außerdem auch billiger.
außerdem betekent...

Slide 6 - Open vraag

Vertaal: zum Beispiel

Slide 7 - Open vraag

Vertaal: jedoch

Slide 8 - Open vraag

in plaats daarvan
pas echt
inderdaad
ook
auch
erst recht
tatsächlich/in der Tat
stattdessen

Slide 9 - Sleepvraag

Vertaal: weil, da
A
want
B
wegens
C
omdat
D
dat

Slide 10 - Quizvraag

Vertaal: laut
A
volgens
B
overigens

Slide 11 - Quizvraag

Vertaal: der Verfasser

Slide 12 - Open vraag

Vertaal: Gegensatz

Slide 13 - Open vraag

wann? 
was? 
wer? 
wie?
wo?
woher?
wohin? 
wanneer?
 wat?
 wie?
 hoe?
waar?
waarvandaan?
waarheen? 

Slide 14 - Sleepvraag

Vertaal: Nachteil oder Vorteil

Slide 15 - Open vraag

Wat betekent het woord schliessen in de volgende zin:
Was kann man aus dem 1. Absatz schließen?
A
sluiten
B
beslissen
C
concluderen
D
besluiten

Slide 16 - Quizvraag

dem 3. Absatz nach
betekent: volgens de 3e alinea
goed
fout

Slide 17 - Poll

Welche Frage passt in die Lücke in Absatz 4? betekent:
Welke vraag past op de open plek in alinea 4?
goed
fout

Slide 18 - Poll

Wat betekent deze zin: Dürfen Kinder bei Freunden alles essen?

Slide 19 - Open vraag