Signaalwoorden

Signaalwoorden oefenen
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Signaalwoorden oefenen

Slide 1 - Tekstslide

Signaalwoorden
in het Duits, welke
ken je?

Slide 2 - Woordweb

Wat weet je al over een signaalwoord?

Slide 3 - Open vraag

signaalwoorden
Een signaalwoord in een zin vertelt iets over het verband tussen die zin  en de zin daarvoor. 
Signaalwoorden geven je inzicht in de structuur van de tekst. 
Daarnaast staan de antwoorden op de vragen vaak na of in de buurt van de signaalwoorden!!!!!!

Slide 4 - Tekstslide

Vertaal: aber

Slide 5 - Open vraag

Vertaal: zum Beispiel

Slide 6 - Open vraag

Vertaal: jedoch

Slide 7 - Open vraag

in plaats daarvan
pas echt
inderdaad
ook
auch
erst recht
tatsächlich/in der Tat
stattdessen

Slide 8 - Sleepvraag

Vertaal: weil, da
A
want
B
wegens
C
omdat
D
dat

Slide 9 - Quizvraag

Vertaal: laut
A
volgens
B
overigens

Slide 10 - Quizvraag

Vertaal: der Verfasser

Slide 11 - Open vraag

Vertaal: Gegensatz

Slide 12 - Open vraag

wann? 
was? 
wer? 
wie?
wo?
woher?
wohin? 
wanneer?
 wat?
 wie?
 hoe?
waar?
waarvandaan?
waarheen? 

Slide 13 - Sleepvraag

Vertaal: Nachteil oder Vorteil

Slide 14 - Open vraag

Wat betekent het woord schliessen in de volgende zin:
Was kann man aus dem 1. Absatz schließen?
A
sluiten
B
beslissen
C
concluderen
D
besluiten

Slide 15 - Quizvraag

dem 3. Absatz nach betekent:
volgens de 3e alinea
goed
fout

Slide 16 - Poll

Welche Frage passt in die Lücke in Absatz 4? betekent:
Welke vraag past op de open plek in alinea 4?
goed
fout

Slide 17 - Poll