1 Maak grote tekeningen. Maak niet meer dan twee of drie tekeningen op een bladzijde.
2 Gebruik een potlood dat niet te zacht is (HB).
3 Als je kleurt, gebruik je kleurpotloden (geen viltstiften).
4 Teken met dunne lijnen eerst de omtrek en dan de delen. Daarna kun je lijnen wat duidelijker maken.
5 Teken wat je ziet en niet wat je volgens je boek zou moeten zien.
6 Maak je tekening niet te ingewikkeld.
7 Zet bij je tekening welk organisme of welk deel van een organisme je hebt getekend.
8 Als je een schematische tekening maakt, schrijf je er het woord 'schematisch' bij.
Als je een doorsnede tekent, schrijf je er 'lengtedoorsnede' of 'dwarsdoorsnede' bij.
Als je iets tekent wat je met een loep of microscoop bekijkt, schrijf je de vergroting erbij.
9 Schrijf de namen bij de delen die je kent. Zet tussen een deel en een naam een horizontaal lijntje.
10 Werk netjes!