Schrijven: Artikel 2 (1e bijeenkomst) + Taalverzorging 2.2 Verledentijd

1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1,2

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 20 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen
  • Je herhaalt werkwoordspelling.
  • Nieuw onderwerp: de persoonsvorm in de verleden tijd.
  • Je gaat je artikel van vorige week (ChatGPT) aanpassen en je vergelijkt de twee artikelen op kenmerken.
  • Je maakt een begin met je zelfgeschreven artikel IN DE KLAS!

Slide 2 - Tekstslide

Herhalen - de beste manier van leren
Leren leren

Slide 3 - Tekstslide

Wat is de persoonsvorm in de zin:

Marianne weet wat de persoonsvorm is.
A
Marianne
B
weet
C
persoonsvorm
D
Is

Slide 4 - Quizvraag

De persoonsvorm is:

De kinderen vinden de persoonsvorm in deze zin.

A
kinderen
B
vinden
C
persoonsvorm
D
deze

Slide 5 - Quizvraag

Wat is het onderwerp van een zin? Het onderwerp van een zin...
A
... vertelt wat er in de zin gebeurt.
B
... vertelt wanneer iets in een zin gebeurt.
C
... vertelt wie/wat iets doet in de zin.
D
... vertelt waar de zin over gaat.

Slide 6 - Quizvraag

Wat is het onderwerp?

Marina legt het onderwerp uit.
A
Marina
B
legt
C
het onderwerp
D
uit

Slide 7 - Quizvraag

Kies de juiste stam.

Infinitief: vergroten
A
vergrot
B
vergroot

Slide 8 - Quizvraag

Kies de juiste stam.

Infinitief: vasthouden
A
vasthou
B
vasthoud

Slide 9 - Quizvraag

Kies de juiste stam.

Infinitief: bezitten
A
bezit
B
bezitt

Slide 10 - Quizvraag

Naar de ........ walvis komen veel mensen kijken.

(stranden, tegenwoordige tijd)
A
gestrande
B
gestrandde

Slide 11 - Quizvraag

Waardoor ..... jij tegenwoordig zo vaak een kaarsje?

(branden, tegenwoordige tijd)
A
brand
B
brandt
C
brande
D
brandde

Slide 12 - Quizvraag

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

stam:
stam:

Slide 15 - Tekstslide

stam
stam:
stam:

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Let op!

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

  • Overhalende/activerende teksten schijven
  • Overtuigende teksten schrijven
De nadruk ligt op de mening van de schrijver  en/of de lezer moet iets gaan doen.

Slide 20 - Tekstslide

De nadruk ligt op de mening van de schrijver + de lezer moet iets gaan doen.

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Als je begint met een artikel schrijven is het belangrijk om:
A
een krant te hebben
B
te weten wat je publiek is
C
te weten wat voor soort tekst het is
D
dat het kort moet zijn

Slide 23 - Quizvraag

Schrijfplan: hulpmiddel om vooraf te bedenken hoe/wat?
informeren
instrueren
overtuigen
overhalen/activeren

Slide 24 - Tekstslide

Situatie + vraag hierna
Het vakblad van jouw sector heeft een rubriek waarin de werkdag van een beroepsbeoefenaar wordt beschreven. Jij bent gevraagd om voor de rubriek een artikel te schrijven. 
In het artikel vertel je hoe je werkdag eruitziet en wat je leuk en minder leuk vindt aan het werk dat je doet. Het vakblad wordt gelezen door mensen die in jouw sector werkzaam zijn.

Slide 25 - Tekstslide

Wat zijn van dit artikel het: 1. onderwerp,
2. schrijfdoel en 3. doelgroep?

Slide 26 - Open vraag

Schrijfplan: hulpmiddel om daarna te bedenken waarover?
Tussenkopje
Tussenkopje
Steekwoorden
Belangstelling wekken
Onderwerp aankondigen
Steekwoorden
Steekwoorden

Slide 27 - Tekstslide

Noem een deelonderwerp wat past bij het artikel over hoe je werkdag eruit ziet.

Slide 28 - Open vraag

Herhalen - de beste manier van leren
Wat weet je nog?

Slide 29 - Tekstslide

Hebben de titel en inleiding van een tekst veel met elkaar te maken?
A
Ja
B
Nee

Slide 30 - Quizvraag

Een inleiding heeft kan meerdere functies hebben. Eén daarvan is:
"aandacht trekken van de lezer."
A
WAAR
B
NIET WAAR

Slide 31 - Quizvraag

Hoe kun je duidelijk maken dat je aan een nieuwe alinea begint?
A
Met een komma
B
Met een hoofdletter
C
Met een samenvatting
D
Met een witregel

Slide 32 - Quizvraag

Een slot kan dus meerdere functies hebben. Welke hoort er NIET bij?
A
Nieuwe informatie geven
B
Een samenvatting geven
C
Een conclusie trekken
D
De lezer ergens over na laten denken

Slide 33 - Quizvraag

Welke alinea's kunnen
TUSSENKOPJES hebben?
A
De inleiding
B
Het middenstuk
C
Het slot

Slide 34 - Quizvraag

Artikel 2
Let op: bekijk de beoordelingscriteria

Taalverzorging: 2.2 De persoonsvorm in de verleden tijd
In 2 lessen kun je hieraan werken

Slide 35 - Tekstslide