Modalverben flex H23

Modalverben
Üben mit
1 / 47
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4,5

In deze les zitten 47 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Modalverben
Üben mit

Slide 1 - Tekstslide

Wat zijn Modalverben?
 Dit zijn werkwoorden die in een zin aangeven met welk gevoel iets gebeurt. 
In het Duits zijn dit de woorden dürfen, können, mögen, müssen, sollen, wollen en wissen. 

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Video

Slide 4 - Tekstslide

Opdracht 1
Wat weet je nog?

Slide 5 - Tekstslide

Wat betekent dürfen ?

Slide 6 - Open vraag

Wat betekent können ?

Slide 7 - Open vraag

Wat betekent mögen ?

Slide 8 - Open vraag

Wat betekent möchten ?

Slide 9 - Open vraag

De tweede letter verandert naar welke letter?

dürfen, können, mögen
Dure konijnen mogen aaien
A
i
B
u
C
e
D
a

Slide 10 - Quizvraag

De tweede letter van het werkwoord müssen verandert ook.

Naar welke?
Mus uitlaten
A
a
B
u
C
i
D
e

Slide 11 - Quizvraag

Opdracht 2
Zoek de goede vorm

Slide 12 - Tekstslide

Warum ...... (können) du morgen nicht kommen?
A
könnst
B
kanst
C
kannst
D
kan

Slide 13 - Quizvraag

Wie lange ....... (dürfen) ihr bleiben?
A
darf
B
darft
C
dürft
D
dürftet

Slide 14 - Quizvraag

Weißt du, ob er Spinat ....... (mögen).
A
mag
B
magt
C
mög
D
mögt

Slide 15 - Quizvraag

Herr Lehrer, das ...... (können) Sie doch nicht machen.
A
kannen
B
können
C
konnen
D
könnt

Slide 16 - Quizvraag

Er ....... (dürfen) bis 12 Uhr ausgehen.
A
darf
B
darft
C
dürft
D
dürf

Slide 17 - Quizvraag

Ich will etwas für euch kaufen. ...... (mögen) ihr Gummibärchen?
A
magt
B
mögt
C
mögen
D
mag

Slide 18 - Quizvraag

Opdracht 3
Zet elk werwoord op de juiste plek

Slide 19 - Tekstslide

Ich ........... um 22 Uhr zu Hause sein.
Nein, Ich .................. noch nicht in die Disko gehen.
Ich ................ sehr gut schwimmen
Ich ............. Eis
darf
muss
kann
mag

Slide 20 - Sleepvraag

Opdracht 4
Zet elk werkwoord op de juiste plek

Slide 21 - Tekstslide

ich
du
er sie es
wir
ihr
sie Sie
möchtest
möchte
möcht
möchten
möchtet
möchte

Slide 22 - Sleepvraag

Hip hip Hurraa!
Du bist Großartig! Gut gemacht! 

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

Wat is het verschil in betekenis tussen 'müssen' en 'sollen'?

Slide 25 - Open vraag

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide

Modalverben Präteritum
können  > ich konnte
dürfen    > ich durfte
mögen   > ich mochte
müssen > ich musste
sollen     > ich sollte
wollen    > ich wollte
wissen   > ich wusste

Slide 29 - Tekstslide

1) [können] Man ............ nur noch einen Stehplatz bekommen.
A
konn
B
könnte
C
konnte

Slide 30 - Quizvraag

2) [mögen] ................. ihr Handball lieber als Volleyball?
A
Mochtet
B
Mögtet
C
Mochten
D
Möchtet

Slide 31 - Quizvraag

3) [müssen] Wir ............. zugeben, dass die Gegner besser spielten.
A
mussten
B
müssten
C
müssen

Slide 32 - Quizvraag

4) [sollen] Ihr ............. schon um neun Uhr hier sein!

A
sollten
B
solltet
C
söllten

Slide 33 - Quizvraag

5) [wissen] Rainer ........... nicht, dass ihr Profis seid.
A
wisst
B
wisste
C
wusste

Slide 34 - Quizvraag

6) [dürfen] Wir .......... nicht machen, nur zuschauen.
A
darften
B
dürften
C
durften

Slide 35 - Quizvraag

7) [Nl: moesten] Für unser Urlaubsgeld ............ wir zwei Wochen arbeiten.

Slide 36 - Open vraag

8) [Nl: mochten] Wir ........... uns das Spiel umsonst ansehen.

Slide 37 - Open vraag

9) [Nl: kon] ............. du wegen deiner Verletzung nicht mitspielen?

Slide 38 - Open vraag

10) [Nl:lustte] Als Kind schon ............. ich kein Sauerkraut.

Slide 39 - Open vraag

11) [Nl: moest] Der Trainer sagte, ich .............. fleißiger trainieren.

Slide 40 - Open vraag

12) [Nl: wisten] W............. ihr nicht, wo die Turnhalle ist?

Slide 41 - Open vraag

13) [Nl: moeten] ............... du mit deiner Mannschaft wöchentlich trainieren?


Slide 42 - Open vraag

14) [Nl: zou willen] Unsere Mannschaft ............... gern mal Meister werden.

Slide 43 - Open vraag

15) [leuk gevonden] Handball habe ich von Jugend auf ................. .
A
gemögen
B
gemögt
C
gemocht

Slide 44 - Quizvraag

16) [geweten] Du hast doch ........... , dass du mit mir zählen kannst, oder?
A
gewissen
B
gewusst
C
gewisst

Slide 45 - Quizvraag

17) [Nl: mocht] ................ Sie auch ohne Eintrittskarte hinein?
A
Mochten
B
Möchten
C
Durften
D
Dürften

Slide 46 - Quizvraag

Slide 47 - Video