Alle producten die iets met elkaar te maken hebben
1 / 12
volgende
Slide 1: Quizvraag
EconomieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2
In deze les zitten 12 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
Wat is het assortiment?
A
Alle producten die een winkel verkoopt
B
Alle producten die een winkel niet verkoopt
C
Alle producten die iets met elkaar te maken hebben
Slide 1 - Quizvraag
Wat is een productgroep?
A
Alle producten die een winkel verkoopt
B
Alle producten die iets met elkaar te maken hebben.
C
Alle producten die een winkel niet verkoopt
Slide 2 - Quizvraag
Kernassortiment zijn ...............
A
de producten die het meest worden verkocht
B
de producten die het minst worden verkocht
Slide 3 - Quizvraag
4 soorten artikelen
Complementair artikel: is een artikel die je nodig hebt om een ander artikel beter te kunnen gebruiken/ mooier te maken
Follow-up artikel: een artikel dat je nodig hebt om een ander artikel te gebruiken.
Impulsartikel: Dit artikel koop je zonder dat je het vooraf van plan bent.
Rage-artikel: Dit artikel koop je omdat het opeens heel populair is.
Slide 4 - Tekstslide
Misschien kennen jullie het nog wel Diddle? Wat voor soort artikel is dit?
A
Complementair artikel
B
Follow-up artikel
C
Impulsartikel
D
Rage-artikel
Slide 5 - Quizvraag
Inktpatronen heb je altijd nodig voor een printer anders doet de printer het niet. Wat voor soort artikel is een inktpatroon?
A
Complementair artikel
B
Follow-up artikel
C
Impulsartikel
D
Rage-artikel
Slide 6 - Quizvraag
Artikelkennis
Praktische artikelkennis: Waar is het geproduceerd? Wat kost het?
Technische artikelkennis: Wat kan het artikel? Hoe werkt het artikel?
Commerciële artikelkennis: Hoeveel korting mag ik geven? Wat is de levertijd?
Slide 7 - Tekstslide
Filmpje
Maar eerst gaan we even kijken naar de moeilijke woorden.
Zoek in stilte in de tekst 4 woorden die jij het moeilijkst vind.
Geef ze een kleurtje. Je hebt hier 3 minuten de tijd voor.
Daarna bespreken met elkaar jullie gekozen woorden.
timer
3:00
Slide 8 - Tekstslide
Slide 9 - Video
Merk
Een merk bestaat uit een naam of symbool en vaak uit een combinatie daarvan.
Sterke merken: Merken die klanten graag kopen
Slide 10 - Tekstslide
Soorten merken
A-merken: Bekent, duur, goede kwaliteit en worden veel gekocht en verkocht in veel winkels. Bijvoorbeeld Coca Cola
B-merken: Minder bekent, iets goedkoper, in minder winkels te koop maar kwaliteit vrij goed.
Huismerken: Zijn goedkoper dan het B-merk. Hebben de naam van de winkel waar de producten worden verkocht. Bijvoorbeeld AH huismerk of van Jumbo.
Eigen merken: goedkoop, minder bekend en worden in beperkt aantal winkels verkocht. Ze worden alleen in een bepaalde winkel verkocht maar dragen niet de naam van de winkel. Denk aan Miss Helen bij Hema.
Witte merken/ discountmerken: producten zijn erg goedkoop, een eenvoudige verpakking en worden in weinig winkels verkocht.
Slide 11 - Tekstslide
Aan de slag
Maken opdracht 2, 3, 4, 6 en 8.1 t/m 8.3
Tweede lesuur maken we opdracht 7: Logo ontwikkelen