Herhaling domein B4

Herhaling Domein B4
1 / 44
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 44 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Herhaling Domein B4

Slide 1 - Tekstslide

Homeostase

Slide 2 - Tekstslide

Hormonen
  • Hormonen: regelen allerlei activiteiten (ook het vruchtbaar worden)
  • Hormonen worden gemaakt door hormoonklieren
  • Belangrijke: Hypofyse

Slide 3 - Tekstslide

Doelwitorganen
  • Hormonen gaan door je hele lichaam, maar niet alle organen reageren op de hormonen.
  • Hormonen zijn alleen werkzaam in organen waar de cellen receptoren bezitten waar het hormoon aan kan binden.
  • Een hormoon kan werkzaam zijn in meerdere doelwitorganen.

Slide 4 - Tekstslide

Hormonen

Slide 5 - Tekstslide



  1. Groeihormoon (GH)
  2. ADH (antidiuretisch hormoon)
  3. Oxytocine
  4. TSH (thyroïd stim. hormoon)
  5. Schildklierhormoon (thyroxine)
  6. Adrenaline
  7. EPO (erytropoëtine)
  8. Insuline
  9. Glucagon


  1. Testosteron
  2. Oestrogeen
  3. Progesteron
  4. FSH (follikelstimulerend hormoon) 
  5. LH (luteïniserend hormoon)
Hormonen die veel in examens

voorkomen

Slide 6 - Tekstslide

Bij elke maaltijd stijgt hormoon P. Wat is hormoon P?
C
A
Insuline
B
Glucagon
C
Epo
D
Adrenaline

Slide 7 - Quizvraag

Hormonen zijn:
A
Regelstoffen
B
Voedingsbestanddelen
C
Geslachtskenmerken
D
hormoonklieren

Slide 8 - Quizvraag

Wat regelen je hormonen niet?
A
Slaap
B
Temperatuur
C
Bewegen
D
Voortplanting

Slide 9 - Quizvraag

Hormonen verplaatsten zich via
A
zenuwen
B
het bloed
C
het lymfe
D
klieren

Slide 10 - Quizvraag

Wat is de functie van hormonen?
A
De puberteit in gang zetten
B
Communicatie tussen organismen
C
Communicatie tussen weefsels/cellen
D
Transport van andere stoffen

Slide 11 - Quizvraag

Spier / Klier
Hersenstam
Ruggenmerg
Zintuig
Sensorische Zenuwcel
Hersenen 
Impulsen
Prikkel -> effect
 Motorische Zenuwcel

Slide 12 - Tekstslide

Bouw zenuwcel
In de basis is elke zenuwcel gelijk
  • Bij de dendrieten komt een impuls binnen
  • Via een axon wordt een impuls verstuurd.

Slide 13 - Tekstslide

Typen zenuwcellen
Er wordt onderscheid gemaakt tussen 3 typen zenuwcellen:
Gevoels (sensorische )zenuwcellen, schakelcellen en bewegings (motorische )zenuwcellen

Slide 14 - Tekstslide

Autonome zenuwstelsel
Autonome zenuwstelsel te verdelen in:
  • Orthosympathisch: in actie
  • Parasympatisch: in rust

Dubbele innervatie bij organen

binas tabel 88L

Slide 15 - Tekstslide

Reflexen
Route bij reflexen (reflexboog):
1. Zintuig
2. Sensorische zenuwcel
> Ruggenmerg
3. Schakelcellen
> Hersenen
4. Schakelcellen
4. Motorische zenuwcel
-> Hersenen

Slide 16 - Tekstslide

Het autonome zenuwstelsel bestaat uit 2 delen: parasympatisch en orthosympatisch.

Zit er in elk orgaan van elk deel een zenuw?
A
ja
B
nee

Slide 17 - Quizvraag

Je zit midden in een sneeuwballengevecht en krijgt een sneeuwbal in je nek. Zintuigcellen in je huid nemen de kou waar en geven een signaal af aan de zenuwcellen, waardoor je je bewust wordt van de kou. Welk gedeelte van de zenuwcel zal dit signaal ontvangen?
A
Axon
B
Synaps
C
Dendriet
D
Myelineschede

Slide 18 - Quizvraag

Denk aan wat je weet over de kniepeesreflex.
Via welke delen verlopen de impulsen?

zintuigcellen → zenuwen → .......... → zenuwen → spieren
A
Grote hersenen
B
Kleine hersenen
C
Hersenstam
D
Ruggenmerg

Slide 19 - Quizvraag

Over welk soort zenuw gaat
een impuls van oog naar hersenen?
A
gevoelszenuw
B
bewegingszenuw

Slide 20 - Quizvraag

Een zenuwcel is een..
A
conductor
B
effector
C
receptor

Slide 21 - Quizvraag

Welke zenuwcel is dit?
A
Bewegingszenuwcel
B
Gevoelszenuwcel
C
Schakelcel
D
Zenuw

Slide 22 - Quizvraag


Welke zenuwcel is dit?
A
Bewegingszenuwcel
B
Gevoelszenuwcel
C
Schakelcel
D
Zenuw

Slide 23 - Quizvraag

Welke type zenuw cel ligt volledig in het centrale zenuwstelsel?
A
Sensorische zenuwcellen
B
Schakel zenuwcellen
C
Motorische zenuwcellen

Slide 24 - Quizvraag

Wat voor type zenuwcel is zenuwcel 1?
A
Bewegingszenuwcel
B
Schakelcel
C
Gevoelszenuwcel

Slide 25 - Quizvraag

Impuls

Slide 26 - Tekstslide

Prikkel = een invloed uit de omgeving. 
Zoals:
Licht, geur of geluid
Impuls = een elektrisch signaaltje

Slide 27 - Tekstslide

het "lopen" van een impuls

Slide 28 - Tekstslide

herhaling - de 5 fases van een actiepotentiaal

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Tekstslide

De actiepotentialen worden sprongsgewijs doorgegeven. 

Slide 32 - Tekstslide

Impulsfrequentie = Hoe vaak een impuls ontstaat

Zwakke prikkel:
Lage impulsfrequentie

Sterke prikkel:
Hoge impulsfrequentie

Slide 33 - Tekstslide

Uiteinde van axon = synaps
bij synaps komen neurotransmitters vrij die de volgende cel 'activeren' (signaal doorgeven)

Slide 34 - Tekstslide

Synaps
Overdracht van impuls
Verzendende zenuwcel: laat NT los
Ontvangende zenuwcel: NT bindt --> Na+ stroomt naar binnen --> impuls

Slide 35 - Tekstslide

Slide 36 - Video

Wat gebeurt er wanneer neurotransmitters binden aan een volgende (zenuw)cel.
A
Na+ poorten gaan open en natrium stroomt de cel in.
B
Na+ poorten gaan open en natrium stroomt de cel uit
C
K+ stroomt de cel in waardoor de cel positief
D
de neurotransmitters gaan de volgende cel in waarvoor de cel positief wordt.

Slide 37 - Quizvraag

Hoe heet de ruimte tussen zenuw A en zenuw B?
A
neurotransmitter
B
receptor
C
synaptische spleet
D
synaps

Slide 38 - Quizvraag

Wat is de lading van een zenuwcel
A
Positief
B
Negatief
C
240 V
D
Geen idee

Slide 39 - Quizvraag

Wat is de drempelwaarde van een actiepotentiaal van een neuron?
A
+35 mV
B
-55mV
C
-70 mV
D
-80 mV

Slide 40 - Quizvraag

Juist of onjuist?
Een harder geluid leidt tot een hogere impulsfrequentie in de gehoorzenuwen dan
een zachter geluid
A
Juist
B
Onjuist

Slide 41 - Quizvraag

Bij een actiepotentiaal
gaan...
A
Eerst Na-ionen naar buiten en daarna K-ionen naar binnen
B
Eerst Na-ionen naar binnen en daarna K-ionen naar buiten
C
Eerst K-ionen naar buiten en daarna Na-ionen naar binnen
D
Eerst K-ionen naar binnen en daarna Na-ionen naar buiten

Slide 42 - Quizvraag

Een sterkere prikkel leidt tot
A
hogere actiepotentiaal
B
hogere impulsfrequentie

Slide 43 - Quizvraag

https://www.npostart.nl/bio-bits-de-maakbare-mens/06-09-2012/NPS_1207092#0:0:0

Slide 44 - Tekstslide