Taalverzorging Formuleren: 4.3 Verwijzen 2MT1D/2D di 23 mei

Welkom bij Nederlands
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Welkom bij Nederlands

Slide 1 - Tekstslide

H4 Formuleren
4.3 Verwijzen
Met verwijswoorden verwijs je naar andere woorden.
 

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Lastig: zij(ze), hen, hun
Gebruik zij(ze), hen en hun voor personen.

Meestal kun je zij(ze) gebruiken, behalve:
-hen: alleen na een voorzetsel of als lijdend voorwerp
-hun: alleen om bezit aan te geven of als meewerkend voorwerp zonder voorzetsel.

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Mark en Amy treden af als bestuurslid, ............ zijn niet herkiesbaar.
A
zij
B
hun
C
hen

Slide 15 - Quizvraag

Volgens ....... is mijn stage juist uitstekend verlopen.
A
ze
B
zij
C
hun
D
hen

Slide 16 - Quizvraag

Maak jij de notulen? ......... moeten morgenmiddag verstuurd worden.
A
ze
B
hun
C
hen
D
zij

Slide 17 - Quizvraag

Om 14.00 uur gaat ....... trein. Breng jij ....... weg?
A
hun, ze
B
hun, hun
C
hun, hen

Slide 18 - Quizvraag

Het bedrijf levert ......... niet alleen het materiaal, maar ook technische assistentie.
A
ze
B
zij
C
hun
D
hen

Slide 19 - Quizvraag

Wie moet je nu eigenlijk in het medicijnkastje stoppen...?

Slide 20 - Tekstslide

Aan de slag
Gezamenlijk:
blz 311: opdracht 3 Zoek de verwijsfout
Zelfstandig:
Lezen uitlegblokjes, daarna maken opdracht 5 en 6

Klaar? BPV opdracht?

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide