Het naamwoordelijk deel bevat een zelfstandig of bijvoeglijk naamwoord dat een eigenschap van het onderwerp geeft.
Het koppelwerkwoord koppelt het onderwerp aan het naamwoordelijk deel
Slide 11 - Tekstslide
Naamwoordelijk gezegde
Zo vind je het naamwoordelijk gezegde:
Stel vast of het onderwerp iets doet of iets is.
Als het onderwerp iets is, stel je de vraag: Wat + persoonsvorm + onderwerp + overige werkwoorden? Het antwoord op die vraag is het naamwoordelijk deel.
Noteer het naamwoordelijk gezegde: pv + nw.deel + overige werkwoorden.
Robs jongere zus / blijkt / een goede volleybalster / te zijn.
'Robs jongere zus' is iets, namelijk 'een goede volleybalster'.
Vraag: Wat blijkt Robs jongere zus te zijn? Antwoord: een goede volleybalster
Naamwoordelijk gezegde = blijkt een goede volleybalster te zijn
Slide 12 - Tekstslide
Werken aan de opdracht
Wat? Opdracht 2, 5 en 6 op bladzijde 102
Hoe? Zelfstandig en stil
Tijd? Tot het einde van de les, het is huiswerk voor 04/10/23
Vragen? Steek je hand op en ik kom bij je langs
Klaar? Lees verder uit je leesboek of maak ander huiswerk
timer
10:00
Slide 13 - Tekstslide
Huiswerk:
Voor volgende week woensdag (04/10/23) moet opdracht 2, 5 en 6 van bladzijde 102 af zijn.